afluisteren

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From af +‎ luisteren.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈɑflœy̯stərə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: af‧luis‧te‧ren

Verb

[edit]

afluisteren

  1. (transitive) to eavesdrop

Conjugation

[edit]
Conjugation of afluisteren (weak, separable)
infinitive afluisteren
past singular luisterde af
past participle afgeluisterd
infinitive afluisteren
gerund afluisteren n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular luister af luisterde af afluister afluisterde
2nd person sing. (jij) luistert af, luister af2 luisterde af afluistert afluisterde
2nd person sing. (u) luistert af luisterde af afluistert afluisterde
2nd person sing. (gij) luistert af luisterde af afluistert afluisterde
3rd person singular luistert af luisterde af afluistert afluisterde
plural luisteren af luisterden af afluisteren afluisterden
subjunctive sing.1 luistere af luisterde af afluistere afluisterde
subjunctive plur.1 luisteren af luisterden af afluisteren afluisterden
imperative sing. luister af
imperative plur.1 luistert af
participles afluisterend afgeluisterd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]

Anagrams

[edit]