[go: nahoru, domu]

Étymologie

modifier
Dérivé par préfixation de grijpen, « saisir ». → voir grijpen
Présent Prétérit
ik begrijp begreep
jij begrijpt
hij, zij, het begrijpt
wij begrijpen begrepen
jullie begrijpen
zij begrijpen
u begrijpt begreep
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben begrijpend begrepen

begrijpen \bə.ɣɾɛj.pəː\ transitif

  1. Comprendre, saisir.
    • Ik kan niet begrijpen dat ...
      Je n’arrive pas à comprendre que ...
    • Naar wat wij hebben begrepen.
      D’après ce que nous avons compris.
    • Begrijpe wie kan.
      Comprenne qui pourra.

Synonymes

modifier

Prononciation

modifier