pisar
Uiterlijk
- pi·sar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
pisar |
pisaba |
pisado |
volledig |
pisar
- onovergankelijk lopen, stappen
- overgankelijk lopen op, trappen op
- vertrappen
- pisar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española