plezier
Uiterlijk
- ple·zier
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plezier | - |
verkleinwoord | pleziertje | pleziertjes |
het plezier o
- een staat van genoegen
- Hij ondervond veel plezier daarvan.
- ▸ Ik dacht eerst dat ik tijdens dit experiment niet veel plezier zou hebben en misschien zelfs door de hikers zou worden genegeerd.[3]
- iets wat genoegen schept
- Hij deed haar daarmee een pleziertje.
- ▸ Het was gemakkelijk om de Engelsen te haten, ten slotte zo gemakkelijk dat het een plezier was ze te doden.[4]
vervoeging van |
---|
plezieren |
plezier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plezieren
- Ik plezier.
- gebiedende wijs van plezieren
- Plezier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plezieren
- Plezier je?
- Het woord plezier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "plezier" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "plezier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ plezier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be