[go: nahoru, domu]

Naar inhoud springen

relish

Uit WikiWoordenboek
  • re·lish
vervoeging
onbepaalde wijs to  relish 
he/she/it  relishes 
verleden tijd  relished 
voltooid
deelwoord
 relished 
onvoltooid
deelwoord
 relishing 
gebiedende wijs  relish 

relish

  1. overgankelijk genieten van
  2. overgankelijk verlangen naar
  3. overgankelijk, (voeding) pikant maken, kruiden
enkelvoud meervoud
relish relishes

relish

  1. genoegen, genot, plezier
  2. zin [2], lust, trek (m.n. in eten)
  3. aantrekkelijkheid, aantrekkingskracht, bekoorlijkheid, bekoring
  4. tintje, vleugje
  5. (voeding) (pikante) smaak
  6. (voeding) kruidige saus
99 % van de Amerikanen;
100 % van de Britten.[2]
  1. relish (n.), Online Etymology Dictionary
  2. Bronlink geraadpleegd op 30 september 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 18 februari 2020 “Measures of word prevalence for 61,800 English words” op ugent.be