[go: nahoru, domu]

Naar inhoud springen

Getijdenboek

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Getijdenboek van Reynegom (16e eeuw), Koning Boudewijnstichting, oorspronkelijke omslag.

Een getijdenboek is een handschrift dat leken in de middeleeuwen gebruikten voor hun privédevotie, tijdens het getijdengebed. Getijdenboeken waren geënt op het in kloosters door monniken gebruikte brevier, waar het diende voor het koor-gebed. Deze gebeden werden op vaste tijden van de dag uitgesproken en werden daarom getijden (horae, uren) genoemd.

Het getijdenboek, of “horarium” in het Kerklatijn, werd behalve door leken, ook door monialen, begijnen en begarden gebruikt. In de Nederlanden betrof het dikwijls een getijdenboek in de volkstaal, omdat veel religieuzen het Latijn niet machtig waren.

Het getijdenboek als apart boek ontstond in de dertiende eeuw. Het ontwikkelde zich uit het psalter, door toevoeging van delen uit het brevier. De in het psalter gehanteerde dagindeling in acht gebedsstonden bleef bewaard. Naar analogie met het getijdengebed werden de dagelijkse gebeden onderverdeeld in metten (matutinum) om middernacht, de lauden (laudes) bij zonsopgang, de vier kleine uren gedurende de dag, de priem (primae) om zes uur ’s morgens, de terts (tertiae) om negen uur, de sext (sextae) om twaalf uur en de noon (nonae) om drie uur in de namiddag, de avonduren de vespers (vesperae) werden gebeden om zes uur 's avonds of bij zonsondergang en de completen (completorium) om negen uur ’s avonds of bij het begin van de nacht.

Deze indeling volgt de Joodse traditie zoals die naar voren komt in psalmverzen als “Ter middernacht stont ick op om v te belijden, van die ordeelen uwer rechtuerdichmakinghe.” (Psalm 118:62) en “Seuen werff sdaechs heb ick v loff gheseyt, van die ordeelen uwer rechtuerdicheyt” (Psalm 118:164).[1]

Leken zochten voor hun persoonlijke devotie een boek dat gelijkaardig was aan het brevier van de geestelijken, maar minder complex. De verre voorgangers van het getijdenboek waren de gebedenboeken voor leken, die ontstonden in de Karolingische tijd. Het gebedenboek bij uitstek van de leken in de vroege middeleeuwen was het psalmboek. Men voegde aan dit psalmboek allerlei teksten toe. Aanvankelijk was het de litanie van alle heiligen, snel gevolgd door gebeden voor de doden, en eind twaalfde eeuw, door het ‘Kleine officie van Onze Lieve Vrouw’ dat werd overgenomen uit het brevier. Vroege getijdenboeken zijn dus meestal een combinatie van psalter en getijdenboek. Dergelijke combinaties ontstonden in de 11e eeuw. Het getijdenboek won langzamerhand aan belang en werd uiteindelijk gescheiden van het psalter.

Tot 1400 werden getijdenboeken vervaardigd in opdracht van vorstenhuizen, de rijke adel en de hoge geestelijkheid. Door de ontwikkeling van de steden en de stijging van de welvaart kon vanaf 1400 ook de rijke burgerij zich een getijdenboek veroorloven, het werd een statussymbool. Door de toegenomen vraag ontstonden de librariërs, een soort uitgeverijen avant la lettre, die de boekproductie reorganiseerden en niet meer alleen in opdracht, maar ook voor de markt werkten. Dit maakte van het getijdenboek ‘de bestseller van de middeleeuwen’.

De handmatige productie van de rijk geïllustreerde handschriften overleefde de ontdekking van de concurrerende, machinale boekdrukkunst nog ruim honderd jaar. Het getijdenboek als manuscript kende, op kunstzinnig gebied, met de Gents-Brugse school zijn hoogtepunt vlak voor het definitief zou verdwijnen

Bewening van Christus door de heilige Maagd uit "Les grandes heures de Rohan"

Getijdenboek versus brevier

[bewerken | brontekst bewerken]

Het getijdenboek ontstond uit het psalter en het brevier, hoewel het qua inhoud van laatstgenoemde vrij sterk afwijkt. Centraal in het getijdenboek staan de "getijden van Onze Lieve Vrouw". Dit deel van het getijdenboek ontstaat in de 9e eeuw als toevoeging aan de psalmen. Het wordt aan de verplichte dagelijkse gebeden voor de geestelijkheid (brevier) toegevoegd door Paus Urbanus II in 1097 en verspreid door de cisterciënzers, de premonstratenzers en de reguliere kanunniken van St. Augustinus.

Alle gebeden uit het breviarium die gebonden zijn aan de kalender van het kerkelijk jaar, zoals het “Proprium de tempore” (Tijdeigen),[2] het “Proprium Sanctorum” (Eigene der heiligen)[3] en het “Commune Sanctorum” (Gemeenschappelijke der heiligen)[4] komen niet voor in het getijdenboek. De gebruiker van een getijdenboek hoeft dus niet de aangepaste gebeden te kiezen in functie van de feestdag of van de heilige die gevierd wordt. De eeuwigdurende liturgische kalender die in de meeste getijdenboeken voorkomt is dus in wezen overbodig[5] terwijl hij bij het breviarium essentieel is.

Het getijdenboek bevat ook geen psalterium (psalter), het boek waarrond het breviarium origineel ontstond. Het getijdenboek is dus zeker geen lekenversie van het breviarium. Gebeden die wel in beide voorkomen zijn de zeven boetepsalmen met de litanie en het officie van de doden hoewel dit in het getijdenboek slechts twee “uren” heeft namelijk de metten en de lauden, de vespers zijn weggevallen.

Een gebedenboek (breviarium) bevatte meer tekst dan een getijdenboek, dus ook meer miniaturen en meestal met een grotere variatie aan onderwerpen en afbeeldingen. Enkele bekende gebedenboeken zijn:

Jean le Noir, Getijdenboek van Jeanne II de Navarre, fol 85v; Blanche de Navarre en haar zoon Lodewijk IX die leert lezen

Het getijdenboek heeft drie kernteksten namelijk het ‘Kleine Officie van Onze Lieve Vrouw’ ook kortweg het Mariagetijde genoemd, de zeven boetepsalmen (de psalmen 6, 31, 37, 50, 101, 129 en 142 overeenkomstig de Vulgaat) die koning David, de bekende koning uit het Oude Testament, zou geschreven hebben als boetedoening voor de moord op zijn legeroverste Uria en de dodenvigilie de gebeden om de dodenwake te begeleiden en de doden te herdenken.

Daarnaast vindt men in de getijdenboeken bijna steeds een eeuwigdurende kerkelijke kalender die per maand de liturgische feest- en gedenkdagen van het kerkelijk jaar weergeeft. In de Latijnse getijdenboeken volgen op de kalender meestal teksten uit de vier evangeliën[6] en gebeden gericht aan de maagd Maria namelijk het “Obsecro te[7] en “O intemerata”.[8]

Hiernaast komen dan eventueel nog andere getijdengebeden zoals de Heilig Kruis getijden (Het passieverhaal) en de getijden van de Heilige Geest, beide kennen een korte versie naast het normale officie. De korte versie werd vrij algemeen vanaf de late 14e eeuw. Soms kwamen beide versies voor in één getijdenboek. Dan was er meestal ook een sectie met gebeden gericht aan een of meerdere heiligen (suffragia), afhankelijk van de opdrachtgever, die hiervoor vaak een eigen favoriete beschermheilige opgaf. Ten slotte vindt men in vele getijdenboeken andere gebeden terug die los staan van de “uren” waarop normaal gebeden werd. Dergelijke gebeden werden in, voor het overige in het Latijn geschreven handschriften, dikwijls in de volkstaal toegevoegd.

De volgorde van de gebeden in een getijdenboek is erg variabel, vandaar wordt er weleens gezegd dat er geen twee identieke getijdenboeken bestaan. Niettemin zijn de gebeden in de gebedsstonden vrij gestandaardiseerd tenminste als ze voor hetzelfde diocees bestemd waren.

Het getijdenboek is, zoals reeds eerder gezegd, ontstaan uit het breviarium of brevier, het gebedenboek voor de clerus. Voor het Concilie van Trente (1545-1563) kon elke bisschop het Breviarium opstellen of aanpassen voor zijn eigen diocees en dit werd ook bijna overal gedaan, elke kloosterorde en elk bisdom had zijn eigen Breviarium, vandaar de term ‘voor gebruik in ....’. Dit “gebruik” of de “usus” werd doorgetrokken naar de getijdenboeken.

Pius V (paus van 1566 tot 1572) maakte het gebruik van het Breviarium ‘ad usum Romanum’ verplicht behalve voor die Breviaria die een staat van dienst van meer dan 200 jaar hadden. De Romeinse invloed heeft echter bijna alle andere vormen doen verdwijnen en is het universele type geworden. Alleen officies voor bisdom gebonden heiligen zijn bewaard gebleven, maar in de oude handschriften die trouwens nagenoeg allemaal dateren van voor het concilie, vindt men dus nog verschillen in de volgorde van de gebeden in functie van de “usus”. Op de ‘Tutorial’ van CHD Center for Håndskriftstudier i Danmark[9] wordt de inhoud van getijdenboeken in functie van de “usus” uitgebreid behandeld.

Het getijdenboek als kunstwerk

[bewerken | brontekst bewerken]
Verluchte pagina uit het getijdenboek van Tavernier (coll. KBS)

Kwamen religieuze handschriften eeuwenlang vooral in kloosters tot stand, vanaf de 12e eeuw werden ze in toenemende mate gemaakt in professionele boekateliers door meestal een team van verschillende handwerklieden of kunstenaars met ieder hun eigen specialisatie. Afhankelijk van de smaak en rijkdom van de opdrachtgever werden ze eenvoudig of weelderig uitgevoerd, met soms vele miniaturen en rijke randdecoratie. Een vroeg bekend getijdenboek (einde 13de eeuw) is het Nuremberg-getijdenboek, waarvan de opdrachtgever moet gezocht worden in de omgeving van Filips de Schone van Frankrijk. Tot de bekende miniaturisten behoren o.a. de Gebroeders Van Limburg, afkomstig uit Nijmegen, die in opdracht van Filips de Stoute van Bourgondië en later de Hertog van Berry verscheidene manuscripten illustreerden. Simon Bening en Gerard Horenbout zijn bekende Vlaamse miniaturisten.

De versiering en de miniaturen in een getijdenboek dienden echter niet uitsluitend voor het mooier maken van het handschrift. De middeleeuwers hadden nog niet de inhoudslijst uitgevonden. De miniaturen en versieringen werden dan ook gebruikt om de gebruiker van het boek wegwijs te maken in de inhoud. Hiervoor werd, streekgebonden, meestal een vast programma van illustraties gebruikt. De Franse versie van de verluchting van de Mariagetijden ziet er als volgt uit:

  • Metten: De annunciatie[10]
  • Lauden: Visitatie[11]
  • Priem: Geboorte van Christus
  • Terts: Aankondiging aan de herders
  • Sext: Aanbidding der wijzen
  • Noon: Opdracht in de tempel
  • Vesper: De vlucht naar Egypte
  • Completen: De kroning van Maria

Volgens de Vlaamse traditie werd de vesper meestal aangekondigd met de ‘Moord op de onnozele kinderen’ en de completen met de ‘Vlucht naar Egypte’. Er bestaan ook andere cycli waar de onderdelen van de Mariagetijden worden ingeleid met telkens twee miniaturen, één uit het levensverhaal van Maria zoals hierboven beschreven en een andere uit het passieverhaal[12]

De prachtig versierde initialen werden dan weer gebruikt om binnen een onderdeel van een getijde het begin van de psalmen en andere gebeden aan te duiden en ook hierin was dikwijls nog een bepaalde hiërarchie. Zo worden in Codex 1117 van de Diocesane- en Dombibliotheek in Keulen, in het Mariagetijde, de psalmen en hymnen ingeleid met een initiaal van 3 lijnen hoog en andere gebeden en lessen met een initiaal van 2 lijnen hoog. Zo paarde de middeleeuwer het mooie aan het nuttige.[13]

Getijdenboeken verspreid in musea en bibliotheken over de hele wereld

[bewerken | brontekst bewerken]
Miniatuur uit de Grote getijden van Anna van Bretagne, Anna met beschermheiligen.

In de Verenigde Staten

[bewerken | brontekst bewerken]
Annunciation pagina uit Belles Heures of Jean de France, Duc de Berry, Metropolitan Museum of Art in New York.
  • Millard MEISS en Elizabeth H. BEATSON, The Belles Heures of Jean, Duke of Berry, Georges Braziller, New York, 1974, 268 blz.
  • Roger S. WIECK, The book of hours in Medieval Art and Life, Sotheby's Publications, Londen, 1988, 230 blz.
  • Eleanor SIMMONS, Les Heures de Nuremberg, Les Editions du Cerf, Parijs, 1994, 122 blz.
  • Rob DUCKERS en Pieter ROELOFS, The Limbourg Brothers - Nijmegen Masters at the French Court 1400-1416, Ludion, 2005, 447 blz. (ook Nederlandstalige versie)
[bewerken | brontekst bewerken]
Zie de categorie Books of Hours van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.