beterweter
- Geluid: beterweter (hulp, bestand)
- be·ter·we·ter
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beterweter | beterweters |
verkleinwoord |
de beterweter m
- (pejoratief) iemand die meent alles beter te weten dan anderen
- ▸ R. van Ling stoort zich aan denigrerende opmerkingen over raadswerk. "Laten al die beterweters eens een tijdje meelopen in een gemeente en een gemeenteraad, dan praten ze wel anders." En hij kan het weten, want hij is getrouwd met een fractievoorzitter.[3]
- ▸ Onze vooringenomen, afstandelijke, beterweters in Den Haag, willen opeens weer terug naar die kleinschaligheid, dezelfde kleinschaligheid die zij destijds, zelf heel bewust hebben gesloopt.[4]
- Het woord beterweter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beterweter" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ beterweter op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “'Raadswerk geen bijbaan'” (10 apr. 2014), De Telegraaf
- ↑ Weblink bron W. de Brouwer“Terug naar de basis” (17 apr. 2014), De Telegraaf
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be