belegen
- be·le·gen
- vervoeging van beliggen: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs) maar met een klinkerwisseling i-e (IPAː /ɪ/ - /e/)
*afgeleid van beliggen
vervoeging van: | beliggen… |
geen verbogen vorm |
belegen
- voltooid deelwoord van beliggen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | belegen | belegener | belegenst |
verbogen | belegenste | ||
partitief | belegens | belegeners | - |
belegen [1]
- lang of een voldoende tijd gelegen hebbend
- niet langer actueel maar ook niet totaal verouderd
- wat is jouw taalgebruik toch belegen, man
- (voeding) (kookkunst) (van kaas) geruime tijd in een pekelbad behandeld en daarna 16-18 weken gerijpt (of 7-8 maanden voor extra belegen)
- Deze kaas is belegen te noemen.
1. lang of een voldoende tijd gelegen hebbend
- Het woord belegen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "belegen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be