gezant
- ge·zant
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘afgevaardigde’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1]
- vervoeging van zanten: de stam met omvoegsel ge- -t, zonder -t omdat de stam al op -t eindigt [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gezant | gezanten |
verkleinwoord | - | - |
- (beroep) iemand die door de ene machthebber als boodschapper naar de andere gestuurd wordt
1.
- Naamwoord van handeling van zanten met het voorvoegsel ge-
vervoeging van: | zanten… |
verbogen vorm: | gezante |
gezant
- voltooid deelwoord van zanten
- Het woord gezant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gezant" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gezant" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gezant op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be