[go: nahoru, domu]

  • grijs·draai·en

grijsdraaien

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
grijsdraaien
draaide grijs
grijsgedraaid
zwak -d volledig
  1. een muziekstuk heel vaak ten gehore brengen
    • Zo heeft het Engelse tijdschrift NME een wekelijkse rubriek waarin hedendaagse muzikanten hun eigen ideale verzamelalbum mogen samenstellen, en als ze al niet met de bands op de proppen komen waardoor ze het meest zijn beïnvloed, dan noemen ze wel nummers die ze grijsdraaien in de tourbus. [1] 
    • Elke stad is weer een kick. Kom je ergens waar je nog nooit geweest bent, en dan kom je mensen tegen die je platen hebben en grijsdraaien. Voor mij altijd weer een wonder. Man, ik heb contacten, vrienden, kennissen in ontelbare steden over de hele wereld met dank aan die albums, en met veel van die mensen houd je contact. Je gaat met ze op platenjacht als je in hun stad bent, je wisselt muziek uit. [2] 
  1. NRC N. Tepper 6 juni 2003 Ontploffend van trots
  2. NRC N. Tepper 1 juli 2004 `Ik schrijf altijd meer liedjes achter elkaar'