[go: nahoru, domu]

  • groen·te·mand
enkelvoud meervoud
naamwoord groentemand groentemanden
verkleinwoord groentemandje groentemandjes

de groentemandv / m

  1. een bak met verschillende groentes
     Nu is precies het goede moment, vindt de ambassadeur. „We hebben afgelopen jaar gezien dat gezondere mensen minder vatbaar zijn voor corona.” Politici hebben een belangrijke rol, daarom krijgen drie leden van de Tweede Kamer vanochtend een fruit- en groentemand van Levie's mede-ambassadeur Nadia Zerouali.[1]
     Een van mijn huisgenoten werkt in de coöperatieve bioboerderij ‘'tUilenbos’, waar we groentemanden afnemen.[2]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 december 2021  Weblink bron
    Ellen den Hollander
    “Campagne moet ons aan fruit en groente krijgen: ‘Leg het bij stations en ziekenhuizen’” (07-04-2021), Tubantia
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 december 2021  Weblink bron
    jan bosteels
    “De wil om dingen te veranderen” (09/06/2007), De Standaard