in
Niet te verwarren met: in-, In, Inn, inn |
- in
|
|
in
- iets dat iets anders bevat: binnen
- Het servies staat in de kast.
- Ik woon al twintig jaar in Utrecht.
- gedurende, tijdens
- gedurende een gehele periode, of gewoonlijk tijdens een periode:
- In de zomer dragen veel mensen een zonnebril.
- In het weekend zijn we op de camping.
- op enig moment binnen een periode:
- Hij werd geboren in 1985.
- binnen een periode, in minder tijd dan een periode:
- Ze is in drie weken vier kilo afgevallen.
- gedurende een gehele periode, of gewoonlijk tijdens een periode:
- naar binnen
- Zet de borden even in de kast.
- de kleding die men draagt
- Op elke vijftig demonstranten liep er één agent in burger mee.
- De gastheer verzoekt u in jacquet te verschijnen.
- het resultaat dat ontstaat: tot
- De spiegel spatte in scherven uiteen.
- Zij toverde de homp klei om in een mooie vaas.
- de delen waar iets uit bestaat: uit
- Dit is een stuk in drie bedrijven.
- Het is in één woord geweldig.
- het materiaal waar iets van gemaakt is: van
- Het sculptuur is uitgevoerd in hout en koper.
- de kleur die iets heeft
- Er zijn opvallende accenten in rood en goud aangebracht.
- wat betreft
- De vissen verschillen onderling enorm in kleur en formaat.
- de wijze waarop iets beschouwd wordt
- in het kort, in detail, in grote lijnen, in één ruk, in het groot, in het klein, in het algemeen, in het bijzonder
- Hij las het boek in één ruk uit.
- indien iets gebeurt
- in dat geval, in elk geval, in geen geval
- als achterzetsel: naar binnen
- Het huis in.
- strikt gesproken kan zo'n achterzetsel grammaticaal worden opgevat als een bijwoord (1.)
samenstellingen zonder werkwoord met voorzetsel in als linkerdeel
samenstellingen met voorzetsel in als linkerdeel en een werkwoord als rechterdeel
voornaamwoordelijk bijwoord met voorzetsel in als rechterdeel
voorzetselbijwoord met voorzetsel in als rechterdeel
samenkoppelingen met voorzetsel in
- [1] achter in
- [1] binnen in
- [1] boven in
- [1] in der minne
- [1] in deze
- [1] in elkaar
- [1] in orde
- [1] in plaats van
- [1] in samenwerking met
- [5] in vrijheid stellen
- [5] in werking stellen
- [1] onder in
- [1] valsheid in geschrifte
- [1] voor in
- [12] dag in, dag uitsteeds, gedurende meerdere etmalen
- [3] de handdoek in de ring werpen
- [1] de kat in het donker knijpen
- [1] een gat in de lucht springen
- [1] een kat in de zak kopen
- [1] een oogje in het zeil houden
- [3] een sprong in het duister maken
- [1] in arren moede
- [3] in de boot nemen
- [1] in de gaten houden
- [3] in de gaten lopen
- [1] in de steek laten
- [1] in een handomdraai
- [3] in het verkeerde keelgat schieten
- [1] in je kracht staan
- [1] in levenden lijve
- [1] in petto hebben
- [1] in zijn mars hebben
- [1] in zijn sas zijn
- In allen dele
- In allen gevalle
- In allerijl
- In arren moede
- In de boot nemen
- In de clinch
- In de dagen van olim
- In de maak
- In de piepzak zitten
Geen oplossing weten ofwel: Bang zijn voor de gevolgen
- In de steek laten
- In de war
- In den beginne
- In den brede
- In den lande
- In den vreemde
- In der minne schikken
- In dezen
- In dezer voege
- In dier voege
- In familiehanden
- In fresco
- In gebreke blijven
- In gebreke stellen
- In genen dele
- In godsnaam
- In goeden doen
- In groten getale
- In hemelsnaam
- In het geniep
- In het gevlij komen
- In het ongerede
- In het ootje nemen
- In zijn knollentuin zijn
het naar de zin hebben
frasen uit het Latijn met in
- contradictio in terminis
- in absentia
- in casu
- in dubio
- in duplo
- in situ
- in vitro
- in vivo
- ne bis in idem
- non bis in idem
1.-12. in (ruimtelijk)
2. in (tijdelijk)
vnw. bijw. | ||
---|---|---|
voorzetselbijwoord | in | |
persoonlijk | erin | |
aanwijz. | nabij | hierin |
veraf | daarin | |
vragend/betrekk. | waarin |
in
- bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord: naar binnen
- inlopen: Hij liep het huis in.
- prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord: binnen
- Hij woont er al jaren in.
samenstellingen zonder werkwoord met bijwoord in als linkerdeel
samenstellingen met werkwoord en bijwoord in als linkerdeel
- inademen
- inbakeren
- inbakken
- inbedden
- inbeelden
- inbellen
- inbeuken
- inbijten
- inbinden
- inboeten
- inboezemen
- inbouwen
- inbranden
- inbreken
- inbrengen
- inburgeren
- incalculeren
- incasseren
- inchecken
- indammen
- indampen
- indekken
- indelen
- indenken
- indeuken
- indienen
- indijken
- indikken
- indoen
- indommelen
- indraaien
- indrijven
- indringen
- indrinken
- indruisen
- indrukken
- indutten
- induwen
- inenten
- influisteren
- ingaan
- ingeven
- ingieten
- ingooien
- ingraven
- ingrijpen
- ingroeien
- ingroeven
- ingrosseren
- inhaken
- inhakken
- inhalen
- inhebben
- inhouden
- inhouwen
- inhuldigen
- inhullen
- inhuren
- inkaderen
- inkakken
- inkerven
- inkijken
- inklappen
- inklaren
- inkleden
- inklemmen
- inkleuren
- inklimmen
- inklinken
- inkochelen
- inkoken
- inkomen
- inkopen
- inkoppen
- inkorten
- inkrimpen
- inkruipen
- inladen
- inlassen
- inlaten
- inleggen
- inleiden
- inlepelen
- inleven
- inleveren
- inlezen
- inlichten
- inlijsten
- inlijven
- inloggen
- inlopen
- inlossen
- inloten
- inluiden
- inluizen
- innemen
- inoculeren
- inoefenen
- inoliën
- inpakken
- inpassen
- inperken
- inpikken
- inplakken
- inplannen
- inplanten
- inpluggen
- inpolderen
- inpompen
- inpraten
- inprenten
- inproppen
- inregenen
- inreizen
- inrekenen
- inrichten
- inrijden
- inrijgen
- inroepen
- inrollen
- inruilen
- inruimen
- inrukken
- inscannen
- inschakelen
- inschatten
- inschenken
- inschepen
- inscheuren
- inschieten
- inschikken
- inschrijven
- inschuiven
- inseinen
- insijpelen
- inslaan
- inslapen
- inslijpen
- inslijten
- inslikken
- insluiken
- insluipen
- insluiten
- insmelten
- insmeren
- insmijten
- insneeuwen
- insnijden
- insnoeren
- inspannen
- inspelen
- inspinnen
- inspreken
- inspringen
- inspuiten
- instaan
- instampen
- instappen
- insteken
- instellen
- instemmen
- instinken
- instoppen
- instorten
- instralen
- instrijken
- instromen
- instuderen
- instuiven
- instulpen
- insturen
- intapen
- intekenen
- interen
- intikken
- intomen
- intrappen
- intreden
- intrekken
- introuwen
- intuigen
- intypen
- invallen
- invangen
- invaren
- invechten
- invetten
- invliegen
- invochten
- invoegen
- invoelen
- invoeren
- invorderen
- invreten
- invriezen
- invullen
- inwassen
- inwateren
- inweken
- inwerken
- inwerpen
- inweven
- inwijden
- inwikkelen
- inwilligen
- inwinnen
- inwisselen
- inwonen
- inwrijven
- inzaaien
- inzagen
- inzakken
- inzamelen
- inzegenen
- inzenden
- inzepen
- inzetten
- inzien
- inzinken
- inzitten
- inzoomen
- inzouten
- inzuigen
- inzweren
samenstellingen afgeleid van werkwoord en bijwoord in als linkerdeel
samenstellingen met bijwoord in als rechterdeel
samenstellingen met bijwoord in als linkerdeel
- inachtneming
- inbegrepen
- inbeslagname
- inboedel
- inborst
- inbox
- inbreng
- incrowd
- inderdaad
- indertijd
- indigestie
- indringend
- inessief
- infusie
- ingaand
- ingebrekestelling
- ingesprektoon
- ingestie
- ingetogen
- ingevolge
- ingreep
- ingrijpend
- inheems
- inkomend
- inlands
- inleefbaar
- inleidend
- inmiddels
- inneembaar
- innemend
- innig
- inontvangstneming
- inpandgeving
- inplant
- inprop
- inscriptie
- inslaand
- inspannend
- insprong
- instandhouding
- insteek
- instemmend
- instroom
- instuif
- inteelt
- integendeel
- intocht
- invaart
- invallend
- inwaarts
- inwonend
- inworp
- inzending
- inzittende
- inzonderheid
in
- (predicatief) hip, modieus, eigentijds, in de mode
- Grote hoeden zijn in.
vervoeging van |
---|
innen |
in
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van innen
- Ik in.
- gebiedende wijs van innen
- In!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van innen
- In je?
- Het woord in staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "in" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "in" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
in
in
- Ontleend aan het Middelhoogduits en Oudhoogduits
in
- drin, drinnen (binnen de lijnen)
- herein, hinein (in een richting naar binnen)
- «Sie Sängerin geht in den Saal hinein.»
- De zangeres komt de zaal in.
- «Sie Sängerin geht in den Saal hinein.»
- in (in de mode zijn)
in
- in + datief: geeft een toestand aan
- «Er wohnt in diesem Haus.»
- Hij woont in dit huis.
- «Er wohnt in diesem Haus.»
- in + accusatief: geeft een richting aan die men ingaat (ruimtelijk)
- «Er geht in das Haus.»
- Hij loopt het huis in.
- «Er geht in das Haus.»
- in (tijdelijk)
- in (voor een getal of hoeveelheid)
- in (als vast voorzetsel bij andere woorden)
- [2]: in die Garage setzen
in de garage zetten
- [3]: im Jahr 2014
in het jaar 2014
- [4]: in acht Stücke aufteilen
in acht stukken verdelen
- [2]: Das will mir nicht in den Schädel.
Das will mir nicht in den Kopf.
Dat wil er bij mij niet in.
Naar frequentie | 6 |
---|
in
in
- (spreektaal) in bn , hip, in de mode [1]
in
- IPA: /ɪn/
in
- + accusatief:
- om beweging of richting ergens heen aan te duiden: naar, in, op;
- bij tijdsbepalingen:
- bij het vermelden van een verdeling:
- om de delen op te geven: in
- + ablatief:
- om de plaats van iets aan te duiden
- om een aantal of klasse aan te duiden: onder;
- bij werkwoorden van zetten, leggen, plaatsen
- s.v. in, in J.B. Kan - H.P. Schröder(ed.), Latijnsch-Nederlandsch Woordenboek, Utrecht, 1864, pp. 250-251.
- IPA: /ɪn/ (Etsbergs)
in
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
bepaald | geheel | inne | inner |
gemut. | - | - | |
onbepaald | geheel | in | in |
gemut. | - | - |
in + accusatief/datief
in
- in; iets dat iets anders bevat: binnen
- «t Köpken steet in de kaste.»
- 't Kopje staat in de kast.
- «t Köpken steet in de kaste.»
- in; gedurende, tijdens
- «In t jaor 2013 is prins Friso oet de tied ekommen.»
- In 2013 is prins Friso overleden.
- «In t jaor 2013 is prins Friso oet de tied ekommen.»
in
in
in
- in
- «Es Land esch seit 1955 Mitglied in de UNO un seit 1995 in de EU.»
- Het land is sinds 1955 lidstaat van de UNO en sinds 1995 van de EU.
- «Es Land esch seit 1955 Mitglied in de UNO un seit 1995 in de EU.»
- in
in
- in
- «Deitschland iss en Land in Eiropaa.»
- Duitsland is een land in Europa.
- «Deitschland iss en Land in Eiropaa.»
in
in
in
in
in
in
in
in
- (Münsterlands) (Oostwestfaals) (West-Münsterlands) (Zuidwestfaals) in; iets dat iets anders bevat: binnen
- (Münsterlands) (Oostwestfaals) (West-Münsterlands) (Zuidwestfaals) in; gedurende, tijdens