jambe
- jam·be
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘versvoet’ voor het eerst aangetroffen in 1623 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jambe | jamben |
verkleinwoord | - | - |
- (letterkunde) versvoet van een onbeklemtoonde lettergreep, gevolgd door een beklemtoonde
- Het woord jambe staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jambe" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "jambe" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ jambe op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
jambe | la jambe | jambes | les jambes |
jambe v