[go: nahoru, domu]

  • le·vel
  • van het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord level levels
verkleinwoord leveltje leveltjes

het levelo

  1. niveau
vervoeging van
levelen

level

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van levelen
    • Ik level. 
  2. gebiedende wijs van levelen
    • Level! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van levelen
    • Level je? 
91 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020  Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
level levels

level

  1. (palindroom) peil, niveau
  2. (gereedschap) waterpas
vervoeging
onbepaalde wijs to  level 
he/she/it  levels 
verleden tijd  levelled 
 leveled 
voltooid
deelwoord
 levelled 
 leveled 
onvoltooid
deelwoord
 levelling 
 leveling 
gebiedende wijs  level 

level

  1. overgankelijk vlak maken, met de grond gelijkmaken