satan
Niet te verwarren met: Satan |
- Geluid: satan (hulp, bestand)
- IPA: / ˈsatɑn / (2 lettergrepen) (gangbaar Nederlands), /saˈtɑn/ (meer als oorspronkelijk Hebreeuws)
- sa·tan
- Herkomst: Hebreeuws (gangbare Nederlandse versie), letterlijk: 'tegenstander, aanklager' [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | satan | satans |
verkleinwoord | satannetje | satannetjes |
de satan m
- (Jiddisch-Hebreeuws) tegenstander, aanklager, onder andere met een functie naast God; later: dwarsligger, duivels persoon; in vertalingen ook weergegeven met functiebenamingen en ook geschreven met een hoofdletter (27×: Num. 22:22 +, 1 Sam. 29:4, 2 Sam. 19:23, 1 Kon. 5:18 +, Zach. 3:1 +, Ps. 109:6, Job 1:6 +, 1 Kron. 21:1; ook 36× in NT)
- Hebreeuws (transcriptieversie): Satan
- Het woord satan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "satan" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be