[go: nahoru, domu]

Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Satan
  • sa·tan
enkelvoud meervoud
naamwoord satan satans
verkleinwoord satannetje satannetjes

de satanm

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) tegenstander, aanklager, onder andere met een functie naast God; later: dwarsligger, duivels persoon; in vertalingen ook weergegeven met functiebenamingen en ook geschreven met een hoofdletter (27×: Num. 22:22 +, 1 Sam. 29:4, 2 Sam. 19:23, 1 Kon. 5:18 +, Zach. 3:1 +, Ps. 109:6, Job 1:6 +, 1 Kron. 21:1; ook 36× in NT)
  • Hebreeuws (transcriptieversie): Satan
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]