[go: nahoru, domu]

Schilderen [1]
Schilderen [2]
  • schil·de·ren
  • In de betekenis van ‘verven’ voor het eerst aangetroffen in 1485 [1]
  • Afgeleid van schilder en uiteindelijk van schild. Ter herkenning werd op een schild vroeger het wapen van de drager afgebeeld; degene die deze afbeelding aanbracht heette de schilder.[2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schilderen
schilderde
geschilderd
zwak -d volledig

schilderen

  1. overgankelijk, (kunst) een kunstwerk vervaardigen door met verf een beeld op een oppervlak te maken
     Op de derde dag kwamen we aan bij een verlaten herdershut langs de woeste Kerns rivier en besloten al snel daar te blijven voor een zero in de natuur. De hele dag werd er gekaart, vuur gemaakt, gezwommen en geschilderd.[3]
     Op een lege pagina in het trail-register begon ik te schilderen.[3]
  2. overgankelijk, (bouwkunde) een bouwwerk of voorwerp van een beschermende laag verf voorzien
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]