[go: nahoru, domu]

 
piramides
  • pi·ra·mi·de
  • van Frans pyramide, in de betekenis van ‘spits grafmonument’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1566 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord piramide piramiden
piramides
verkleinwoord piramidetje piramidetjes

de piramidev

  1. ruimtelijke figuur, bestaande uit een veelhoek als grondvlak en driehoekige zijvlakken
  2. (bouwkunde) bouwwerk in die vorm
    • Egyptische media winden zich op over een bericht op een religieuze website waarin staat dat het vernietigen van monumenten zoals de piramiden en de sfinx van Gizeh "een religieuze plicht" is. [4] 
  3. (figuurlijk) iets wat zo in elkaar zit dat een brede basis geleidelijk versmalt tot een kleine top aantallenpiramide, bevolkingspiramide, gezagspiramide, voedselpiramide etc.
  • pyramide (tot 1955 een alternatieve variant binnen de officiële spelling) [5]
96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]


piramide