[go: nahoru, domu]

Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: tweetallig
  • twee·ta·lig
  • Samenstellende afleiding van twee en taal met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen tweetalig
verbogen tweetalige
partitief tweetaligs

tweetalig

  1. in twee talen, in twee talen kunnen spreken
    • In Nederland zijn er steeds meer middelbare scholen die tweetalig onderwijs geven. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020  Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


tweetalig

  1. tweetalig