uitgangspunt
- uit·gangs·punt
- samenstelling van uitgang en punt met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitgangspunt | uitgangspunten |
verkleinwoord | uitgangspuntje | uitgangspuntjes |
het uitgangspunt o
- de aannames en veronderstellingen waar men van uitgaat
- De dualiteit van golf en deeltje is het uitgangspunt van de kwantummechanica.
- ▸ Waar het in het advies aan ontbreekt, is een inhoudelijke beschouwing ten aanzien van ouderen, hun zorgvraag alsmede de zorgverlening. ‘Betaalbaarheid’ en ‘organiseerbaarheid’ zijn de uitgangspunten.[1]
- ▸ Dat was in 1905. Nu was het 1940 en was je terug bij het uitgangspunt. Het was alsof je de Kleivebron opnieuw bouwde.[2]
1. de aannames en veronderstellingen waar men van uitgaat
- Het woord uitgangspunt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitgangspunt" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Weblink bron Noud Engelen“Kwetsbare ouderen hebben beschermde woonomgeving nodig” (14 februari 2020), Trouw
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be