[go: nahoru, domu]

  • zal·vend
vervoeging van: zalven
verbogen vorm: zalvende

zalvend

  1. onvoltooid deelwoord van zalven


stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zalvend zalvender zalvendst
verbogen zalvende zalvendere zalvendste
partitief zalvends zalvenders -

zalvend [1]

  1. te vriendelijk en te onderdanig
    • Maar voor tienduizenden landgenoten kreeg hij wéér pech. Al na acht rondjes was het klaar voor de Limburger, die opnieuw strandde met motorproblemen. Dus was de maat vol. Zijn furieuze entourage kraakte er harde noten en na de race kwamen alle hotshots van motorleverancier Renault op het matje voor excuses en zalvende woorden. [2] 
    • Met de zalvende domineeswoorden dat zijn tafel voor iedereen is en dat iedereen daar zijn verhaal mag doen. Op een ding had de redactie niet gerekend: dat Douwes bleef zitten. Slim, vond ik. Want zo kon ze ons kijkers haarfijn uitleggen op welke schandalige wijze ze genaaid werd door Twan en zijn redactie. [3] 
    • In de praktijk laten we nogal wat steken vallen en zijn we afhankelijk van anderen om deze weer op te halen. Omdat anderen niet de zalvende praatjes van ons brein hoeven te horen, zien ze vaak beter wanneer we een uitglijder maken. Niet dat anderen geen fouten maken, maar ze maken ándere fouten. En de waarheid ligt ergens in het midden. [4] 


96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]