[go: nahoru, domu]

Zum Inhalt springen

grijs

Aus Wiktionary, dem freien Wörterbuch
Positiv Komparativ Superlativ

Grundform grijs grijzer grijst

Beugungsform grijze grijzere grijste

Worttrennung:

grijs, Komparativ: grij·zer, Superlativ: grijst

Aussprache:

IPA: [ɣrɛi̯s]
Hörbeispiele: Lautsprecherbild grijs (Info)

Bedeutungen:

[1] grau

Unterbegriffe:

[1] agaatgrijs, ambergrijs, antracietgrijs, appelgrijs, asgrijs, bazaltgrijs, beigegrijs, betongrijs, blauwgrijs, bruingrijs, cementgrijs, donkergrijs, geelgrijs, grafietgrijs, granietgrijs, groengrijs, ijzergrijs, kakigrijs, kiezelgrijs, kwartsgrijs, leigrijs, lichtgrijs, lichtleigrijs, loodgrijs, metalliekgrijs, mosgrijs, muisgrijs, ochtendgrijs, olijfgrijs, ombergrijs, parelgrijs, parelmoerdonkergrijs, parelmoergrijs, parelmoerlichtgrijs, parelmoermuisgrijs, pelsgrijs, platinagrijs, signaalgrijs, staalgrijs, steengrijs, stofgrijs, venstergrijs, verkeersgrijs a, verkeersgrijs b, zeildoekgrijs, zijdegrijs, zilvergrijs, zwartgrijs

Beispiele:

[1] Hij rijdt in een grijze auto.
Er fährt ein graues Auto.

Wortbildungen:

grijsaard, grijsachtig, grijsbaard, grijsbeige, grijsblauw, grijsbok, grijsbruin, grijsdraaien, grijsgoed, grijsgrauw, grijsgroen, grijsharig, grijsheid, grijskop, grijskruid, grijsrijden, grijswaarde, grijswerken, grijswit, grijzekom, grijzig

Übersetzungen

[Bearbeiten]
[1] Van Dale Onlinewoordenboek: „grijs
[1] PONS Niederländisch-Deutsch, Stichwort: „grijs
[1] Langenscheidt Niederländisch-Deutsch, Stichwort: „grijs
[1] dict.cc Niederländisch-Deutsch, Stichwort: „grijs
[1] uitmuntend Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „grijs
[1] mijnwoordenboek Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „grijs