[go: nahoru, domu]

Aller au contenu

aaneensluiten

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Du verbe sluiten (unir), avec l’adverbe aaneen (bout à bout).
Présent Prétérit
ik sluit aaneen sloot aaneen
jij sluit aaneen
hij, zij, het sluit aaneen
wij sluiten aaneen sloten aaneen
jullie sluiten aaneen
zij sluiten aaneen
u sluit aaneen sloot aaneen
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben sluiten aaneend aaneengesloten

aaneensluiten \Prononciation ?\ transitif

  1. Serrer.

Prononciation

[modifier le wikicode]

Prononciation manquante. (Ajouter)