[go: nahoru, domu]

Naar inhoud springen

kieken

Uit WikiWoordenboek
Versie door Snorrebot (overleg | bijdragen) op 17 mrt 2024 om 02:28 (top: lidwoord voor trefwoord, doorloop 1.1)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
  • kie·ken
  • In de betekenis van ‘jong van een kip’ aangetroffen vanaf 1240 [1]
  • Een nevenvorm van kuiken.
enkelvoud meervoud
naamwoord kieken kiekens
verkleinwoord kiekentje kiekentjes

het kiekeno

  1. (Vlaanderen) kip
  2. (Vlaanderen) scheldwoord voor iemand die iets dom heeft gedaan
    • Gij kieken! 

de kiekenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kiek
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kieken
kiekte
gekiekt
zwak -t volledig

kieken

  1. inergatief een foto maken
83 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[2]


kieken

  1. kijken


kieken

  1. kijken
    «Ik denk da'k dalijk even kieken gao in't buutenland.[1]»
    Ik denk dat ik dadelijk even ga kijken in het buitenland.
  1. Het nummer Op fietse op Wikipedia (nl) van Skik op Wikipedia (nl).


  • Afgeleid van het Middelnederduitse kiken

kieken

  1. kijken, zien


kieken

  1. kijken


kieken

  1. kijken


kieken

  1. (Zuidwestfaals) kijken, zien