provincie

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  provincie    (hulp, bestand)
• IPA:
  • (Noord-Nederland): /pro.ˈvɪn.si/
  • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /pro.ˈvɪn.si/

Woordafbreking

• pro·vin·cie

Woordherkomst en -opbouw

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	provincie	provincies provinciën
verkleinwoord	provincietje	provincietjes

Zelfstandig naamwoord

provincie v

1. een staatkundig onderdeel van een land

   • Nederland heeft twaalf provincies. 

Hyponiemen

• fietsprovincie, kerkprovincie, stadsprovincie

Afgeleide begrippen

• provinciaal, provincieambtenaar, provinciebestuur, provincieblad, provinciefonds, provinciegouverneur, provinciehout, provinciehuis, provincieraad, provincieroos, provinciestad

Vertalingen

    1. een staatkundig onderdeel van een land   

Catalaans: província (ca) Chinees: 省 (zh) Deens: provins (da) g Duits: Provinz (de) v Engels: province (en) Gronings: provìnzie g Frans: province (fr) Fries: provinsje (fy) Indonesisch: provinsi (id) Italiaans: provincia (it) v

Japans: 省 (ja) Latijn: provincia (la) Papiaments: provinsia Pools: prowincja (pl) Portugees: província (pt) v Siciliaans: provincia (scn) v Spaans: provincia (es) Soendanees: propinsi (su) Zweeds: provins (sv)

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.