monocultuur

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  monocultuur    (hulp, bestand)
• IPA: /ˈmonokʏɫˌtyːr/

Woordafbreking

• mo·no·cul·tuur

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van cultuur (teelt) met het voorvoegsel mono-.

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	monocultuur	monoculturen
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

de monocultuur v

1. (landbouw) landbouw met één gespecialiseerd gewas

   • Op bananenplantages wordt vaak gewerkt met monoculturen. 

2. (sociologie) eenzijdige samenstelling van mensen, producten of diensten binnen een samenleving

   • Vele dictatoriale regimes maken gebruik van een monocultuur op het vlak van bepaalde diensten. 

Antoniemen

• [1] mengteelt, polycultuur, vruchtwisseling
• [2] multicultuur

Afgeleide begrippen

• monoculturalisme, monoculturaliteit, monocultureel

Vertalingen

    1. landbouw met één gespecialiseerd gewas   

Deens: monokultur (da) Duits: Monokultur (de) v Engels: monoculture (en) Esperanto: monokulturo (eo) Fins: monokulttuuri (fi) Frans: monoculture (fr) v Italiaans: monocoltura (it) v

Noors: monokultur (no) Pools: monokultura (pl) Portugees: monocultura (pt) v Spaans: monocultivo (es) m Tsjechisch: monokultura (cs) Zweeds: monokultur (sv) g

    2. eenzijdige samenstelling van mensen, producten of diensten binnen een samenleving.   

Engels: monoculture (en)

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Gangbaarheid

• Het woord monocultuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.