botsing

Nederlands

botsing tussen een tram en een personenauto

Uitspraak

• Geluid:  botsing    (hulp, bestand)
• IPA: /ˈbɔt.sɪŋ/

Woordafbreking

• bot·sing

Woordherkomst en -opbouw

• Naamwoord van handeling van botsen met het achtervoegsel -ing.

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	botsing	botsingen
verkleinwoord	botsinkje	botsinkjes

Zelfstandig naamwoord

de botsing v

1. het botsen

   • Er was gisteren weer een frontale botsing op de snelweg. 

2. een conflict of ruzie

   • Zij kwamen weer eens in botsing met elkaar. 

   ▸ Een incident dat nauwelijks voor een botsing door kon gaan.

Synoniemen

• crash

Hyponiemen

• kettingbotsing, klinkerbotsing, kop-staartbotsing, treinbotsing

Afgeleide begrippen

• botsingstheorie

Vertalingen

    1. het botsen   

Duits: Aufprall (de) m, Kollision (de) v, Zusammenstoß (de) m Engels: collision (en) Frans: collision (fr) v

Noors: bulk (no) m Nynorsk: bulk (nn) m Spaans: colisión (es) v, choque (es) m, impacto (es) m

    2. een conflict of ruzie   

Duits: Konflikt (de) m, Streit (de) m Engels: clash (en)

Frans: collision (fr) v Spaans: colisión (es) v

Gangbaarheid

• Het woord botsing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "botsing" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.