stennis
- sten·nis
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘ophef’ voor het eerst aangetroffen in 1937 [1]
- Herkomst: Bargoens [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stennis | - |
verkleinwoord | - | - |
- (Jiddisch-Hebreeuws) ophef
- De keeper maakt al de hele wedstrijd een hoop stennis.
- Stennis maken, trappen, schoppen
- Het woord stennis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stennis" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
45 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "stennis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ stennis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Jiddisch-Hebreeuws in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 92 %
- Prevalentie Vlaanderen 45 %