servies
Uiterlijk
- ser·vies
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stel vaatwerk’ voor het eerst aangetroffen in 1710 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | servies | serviezen |
verkleinwoord | serviesje | serviesjes |
- (huishouden) een bij elkaar horend stel borden, schalen en ander eetgerei
- Heb je een nieuw servies gekocht?.
- Het woord servies staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "servies" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "servies" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ servies op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be