tandengeknars
Uiterlijk
- tan·den·ge·knars
- samenstelling van tand en geknars met het invoegsel -en- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tandengeknars | |
verkleinwoord |
het tandengeknars o
- het overelkaar bewegen van tanden dat geluid maakt, vaak als teken van wrevel, spijt en boosheid
- Waar blijft in dit geweld de restaurateur van mevrouw 't Hooft? Zijn of haar positie in de musea was jarenlang ondergeschikt aan de academische opgeleide kunsthistorische conservatoren, hetgeen leidde tot veel tandengeknars aan draaibank of achter de schildersezel. Maar de positie verandert: de restaurateur moet een academische hoeveelheid kennis over nieuwe technieken verzamelen, hij is gesprekspartner op hoog niveau. Zijn of haar beslissingen kunnen een kunstwerk maken of verminken. Maar de basis van het conserveren of restaureren blijft het geduldige handwerk. En het is een merkwaardig wereldje, waarin geheimhouding, jalouzie en achterklap nog een grote rol spelen. [2]
- Het woord tandengeknars staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tandengeknars" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 24 oktober 1990
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be