teamgenoot
Uiterlijk
- Geluid: teamgenoot (hulp, bestand)
- team·ge·noot
- samenstelling van team en genoot
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | teamgenoot | teamgenoten |
verkleinwoord | teamgenootje | teamgenootjes |
de teamgenoot m
- personen die in hetzelfde team samenwerken of sporten
- De enige man in de groep springt naar voren. Hij kwam tot nieuwe inzichten door een gedachte aan zijn wekelijkse voetbaltraining. „Als ik een bal verkeerd schiet, hoor ik dat nog drie keer van mijn teamgenoten”, vertelt hij in de kring. „Eigenlijk is hun negatieve oordeel de enige reden dat ik baal van zo’n bal.” „Heel goed”, zegt Van der Drift. „Het is vaak de omgeving die jou vertelt dat iets fout is, waardoor je het gaat geloven.” [1]
- Het woord teamgenoot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "teamgenoot" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ NRC Doortje Smithuijsen 3 januari 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be