[go: nahoru, domu]

Naar inhoud springen

tooi

Uit WikiWoordenboek
  • tooi
enkelvoud meervoud
naamwoord tooi tooien
verkleinwoord tooitje tooitjes

de tooim [3] [4]

  1. (kleding) versiersel dat dient om te tooien
vervoeging van
tooien

tooi

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tooien
    • Ik tooi. 
  2. gebiedende wijs van tooien
    • Tooi! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tooien
    • Tooi je? 
96 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[5]