[go: nahoru, domu]

Naar inhoud springen

vertrouwen

Uit WikiWoordenboek
  • ver·trou·wen
enkelvoud meervoud
naamwoord vertrouwen -
verkleinwoord - -

het vertrouweno

  1. (psychologie) het geloof in betrouwbaarheid van een persoon of zaak
    • Ik heb alle vertrouwen in je. 
     ‘Ik heb vertrouwen in het handelen van de overheid. Ik heb desinfecterende handgel bij me, net als in de tijden dat ik uitgezonden was naar Afrika. Zelf ben ik niet zo bang voor het virus.[3]
     Op de trail voelde zij zich veilig en herwon ze langzaam weer haar vertrouwen in de mens.[4]
Uitspraak van Vladimir Lenin op Wikipedia (nl)
  • Vertrouwen komt te voet en gaat te paard.
Het is veel gemakkelijker om het vertrouwen in iemand of iets te verliezen dan om het te krijgen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vertrouwen
vertrouwde
vertrouwd
zwak -d volledig

vertrouwen

  1. overgankelijk geloven in de betrouwbaarheid van een persoon of zaak
    • Wij zullen je voortaan meer vertrouwen. 
  • vertrouwen op
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]