[go: nahoru, domu]

Naar inhoud springen

Andrew Cunningham

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Chatham1667 (overleg | bijdragen) op 7 mei 2011 om 19:02.
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.

Admiral of the Fleet Andrew Browne Cunningham, 1st Viscount Cunningham of Hyndhope (Rathmines bij Dublin, 7 januari 1883Londen, 12 juni 1963) was een Britse admiraal tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij was van 1939-1942 en in 1943 opperbevelhebber van de Mediterranean Fleet en was tussen 1943 en 1946 First Sea Lord en Chief of the Naval Staff. Hij was de oudere broer van generaal Sir Alan Cunningham.

Kinderjaren

Andrew Cunningham werd op 7 januari 1883 geboren in Rathmines bij Dublin in Ierland. Hij was het derde kind van professor Daniel Cunningham en zijn vrouw Elizabeth Cumming Browne, beide waren van Schotse afkomst. Zijn vader was professor in de anatomie aan de Trinity College in Dublin. Cunningham studeerde aan de Edinburgh Academy. Hij werd daarna naar de Britannia Royal Naval College, Dartmouth gezonden.

Eerste marinejaren

Samen met 64 andere mannen ging Cunningham in 1897 bij de Royal Navy als cadet aan boord van het trainingsschip HMS Britannia. Een van zijn klasgenoten was de latere Admiral of the Fleet James Somerville. Cunningham stond bekend vanwege zijn gebrek aan enthousiasme voor veldsporten, hoewel hij aan golf deed en het het grootste gedeelte van zijn tijd met boten bezig was. In april 1898 slaagde hij voor wiskunde en zeemanschap.

Zijn eerste dienst was in 1899 als een adelborst op de HMS Doris en diende op de Cape Station toen de Tweede Boerenoorlog begon. In 1900 vertrok hij naar de Naval Brigade en nam als deel van de Naval Brigade deel aan acties bij Pretoria en Diamond Hill. In december 1901 keerde hij terug naar zee als een adelborst aan boord van de HMS Hannibal en in november 1902 werd hij toegevoegd aan de kruiser HMS Diadem. Aan het begin van 1902 volgde Cunningham de cursus voor onderluitenant in Portsmouth en op de Old Royal Naval College in Greenwich en diende voor zes maanden als onderluitenant op het slagschip HMS Implacable in de Middellandse Zee. In september 1903 werd hij overgeplaatst naar de HMS Locust en werd in 1904 bevorderd tot luitenant en diende daarna op diverse schepen. In 1908 kreeg hij zijn eerste commando, de HM Torpedo Boat No. 14.

Eerste Wereldoorlog

Cunningham was een hoog gedecoreerde officier tijdens de Eerste Wereldoorlog, hij ontving de Distinguished Service Order (DSO) met twee gespen. In 1911 werd hem het commando gegeven over de torpedojager HMS Scorpion, waarover hij ook tijdens de oorlog het commando voerde. In 1914 was de Scorpion betrokken bij het schaduwen van de Duitse slagkruiser en kruiser SMS Goeben en SMS Breslau. Hun operatie was op de Goeben en de Breslau te vinden en te vernietigen maar de Duitse oorlogsschepen ontweek de Britse vloot en kon via de Dardanellen Constantinopel bereiken. Daarmee kwam het Ottomaanse Rijk in november 1914 in de oorlog aan de zijde van de Centralen.

Cunningham bleef in de Middellandse Zee en in 1915 raakt de Scorpion betrokken bij de aanval op de Dardanellen. Voor zijn verdiensten werd Cunningham bevorderd tot Commander en onderscheiden met de Distinguished Service Order (DSO). Cunningham bracht het grootse deel van 1916 door met routinepatrouilles. Aan het einde van 1916 ging hij konvooien beschermen. In april 1918 werd hij door vice-admiraal Roger Keyes overgeplaatst naar de HMS Termagent, onderdeel van Keyes’ Dover Patrol. Voor zijn verdiensten voor de Dover Patrol kreeg Cunnningham een gesp aan zijn DSO.

Interbellum

In 1919 voerde Cunningham tijdens een missie in de Oostzee het bevel over de S-klasse torpedojager HMS Seafire. Voor zijn acties in de Oostzee kreeg Cunningham een tweede gesp aan zijn DSO en werd in 1920 bevorderd tot kapitein. Na zijn terugkeer van de Oostzee werd hij in 1922 benoemd tot kapitein van de Britse 6th Destroyer Flotilla. De volgende posten waren: de British 1st Destroyer Flottila en de destroyerbasis, op de HMS Lochinvar bij Port Edgar in de Fifth of Forth. Van 1926 tot 1928 was hij Flag Captain en Chief Staff Officer van de North America and West Indies Squadron onder vice-admiraal Walter Cowan. Eind jaren twintig nam Cunningham deel aan cursussen aan de Army's Senior Officers' School bij Sheerness en de Imperial Defence College. Na een jaar op het College werd Cunningham het bevel gegeven op het slagschip HMS Rodney. Achttien maanden later werd hij benoemd tot Commodore op de HMS Pembroke.

In september 1932 werd Cunningham bevorderd tot flag rank en adjudant bij koning George V. Hij werd in december 1933 benoemd tot Rear Admiral in de Middellandse Zee en in 1934 ontving hij de Companion of the Bath. Tijdens zijn tijd op de lichte kruiser HMS Coventry oefende hij vloothandelingen die later tijdens de Tweede Wereldoorlog van pas kwamen. Er waren ook vlootoefeningen in de Atlantische Oceaan waar hij vaardigheden in nachtacties leerde.

In juli 1936 promoveerde Cunningham tot vice-admiraal. Een jaar later werd hij door ziekte van Geoffrey Blake benoemd tot commandant van de British Battlecruiser Squadron en tot plaatsvervangend commandant van de Mediterranean Fleet. Hij werd in september 1938 benoemd bij de Admiralty als plaatsvervangend Chief of the Naval Staff, maar nam niet eerder dan december 1939 de post op.

Tweede Wereldoorlog

Op 6 juni 1939 werd Cunningham benoemd tot opperbevelhebber van de Mediterranean Fleet. Zijn voornaamste zorg was voor de veiligheid te zorgen van de konvooien die op weg waren naar Egypte en Malta. Deze konvooien waren zeer belangrijk om de Britse marinebasis Malta te behouden en volgens Cunningham was Malta een strategisch punt. Cunningham geloofde dat de voornaamste dreiging voor de Britse vloot in de Middellandse Zee de Italiaanse vloot zou zijn.

Franse overgave (juni 1940)

In zijn rol van opperbevelhebber in de Middellandse Zee moest Cunningham in juni 1940, na de Franse overgave onderhandelen met de Franse admiraal René-Emile Godfroy om een Franse eskader in de haven van Alexandrië te demilitariseren en te interneren. Churchill had aan Cunningham bevolen te voorkomen dat de Franse oorlogsschepen de haven verlaten en te zorgen dat de Franse oorlogsschepen niet in vijandelijke handen viel. Cunningham begon de onderhandelingen met Godfroy voor de overdracht van de Franse vloot. In die tijd bevond in de haven van Alexandrië de volgende Franse oorlogsschepen: het slagschip Lorraine, vier kruisers, drie torpedojagers en een onderzeeër. De Admiralty eiste dat de onderhandelingen op 3 juli 1940 voltooid moesten worden. Net voordat er een overeenkomst leek te komen hoorde Godfroy van de Britse aanval op Mers-el-Kébir en Cunningham vreesde voor een tijd een strijd tussen de Franse en Britse oorlogsschepen in de haven van Alexandrië. De termijn werd overschreden, maar de onderhandelingen beëindigde goed nadat Cunningham ze op een meer persoonlijk niveau had gevoerd en de Britse schepen teruggebracht naar het aantal van de Franse schepen. De onderhandelingen van Cunningham slaagde en de Fransen legde hun brandstoftanken en verwijderde de vuurmechanisme van hun kanonnen. In ruil daarvoor beloofde Cunningham de scheepsbemanning te repatriëren.

Slag van Tarente (november 1940)

Ondanks dat de Franse vloot was geneutraliseerd was Cunningham nog steeds bang voor de dreiging van de Italiaanse vloot voor Britse Noord-Afrikaanse operaties. Ondanks dat de Royal Navy een aantal slagen in de Middellandse Zee hadden gewonnen was er een aanzienlijke verstoring in het machtsevenwicht, de Italianen hadden voornamelijk hun schepen in de haven gelaten. Dit maakte de dreiging van een aanval op de Britse vloot een serieus probleem. In die tijd bevonden zich in de haven van Tarente zes slagschepen, zeven zware kruisers, twee lichte kruisers en acht torpedojagers. De Admiraliteit hield rekening met een potentiële aanval en bereidde dus Operatie Judgement voor, een verrassingsaanval op de haven van Tarente. Om de aanval voor te bereiden zond de Admiraliteit het nieuwe vliegkampschip HMS Illustrious onder bevel van Lumley Lysterom zich bij de HMS Eagle in de vloot van Cunningham te voegen.

De aanval startte op 11 november 1940 om 21:00 uur toen de eerste van de twee golven van Fairey Swordfish bommenwerpers van de Illustrious opstegen en een uur later steeg de tweede golf op. De aanval was een groot succes: de Italiaanse vloot verloor in een nacht de helft van zijn kracht.

Slag van Matapan (maart 1941)

Aan het einde van maart 1941 wilde Hitler dat de bevoorrading van de Britse troepen in Griekenland gestopt moest worden en dat de Italiaanse marine de enige eenheid was die het kon doen. Onder druk van Duitsland plande de Italiaanse vloot een aanval op 28 maart 1941 op de Britse vloot.

De Italiaanse commandant admiraal Angelo Iachino wilde een verrassingsaanval uitvoeren op de British Cruiser Squadron in het gebied (onder bevel van vice-admiraal Henry Pridham-Wippell) voerde een tangbeweging uit met het slagschip Vittorio Veneto. Cunningham was op de hoogte van de Italiaanse marine-activiteit vanwege dat de Britten de Italiaanse berichten hadden onderschept. Hoewel de Italiaanse intenties onduidelijk waren, geloofde de staf van Cunningham dat een aanval op de Britse transportenkonvooien waarschijnlijk was en er werd bevolen op het vijandelijke plan te verhinderen en als het mogelijk was de Italiaanse vloot te onderscheppen. Cunningham wilde echter zijn eigen activiteit, een spelletje golf verbergen en een fictieve avondvergadering organiseren om de vijand te misleiden. Na zonsondergang ging hij aan boord van de HMS Warspite en verliet Alexandrië.

Cunningham besefte dat een luchtaanval de Italianen kon verzwakken en beviel een aanval door de torpedobommenwerpers Fairey Albacore van de HMS Formidable. Een inslag op de Vittorio Veneto zorgde ervoor dat ze tijdelijk langzamer werd en Iachino realiseerde dat zijn vloot zonder luchtsteun kwetsbaar was en beviel terug te trekken. Cunningham beviel om de Italiaanse vloot te achtervolgen.

Een luchtaanval vanaf de Formidable had de kruiser Pola buiten werking gesteld en Iachino die ongeweten was van de aankomende aamvalsvloot van Cunningham beveelde een eskader van kruisers en torpedojagers te Pola te beschermen. Ondertussen voegde Cunningham zich aan bij Pridham-Wippell. Gedurende de gehele dag vonden diverse achtervolgingen plaats maar zonder een duidelijke winnaar. Geen van de Italiaanse schepen waren uitgerust voor nachtgevechten en toen de avond viel keerde ze terug naar Tarente. De Britse oorlogsvloot was uitgerust met radar en traceerde rond 22:00 uur de Italiaanse vloot. Op een bepaald moment opende de slagschepen HMS Barham, HMS Valiant en de Warspite het vuur op twee Italiaanse kruisers die op 3,5 kilometer afstand lagen. De schepen werden binnen vijf minuten vernietigd.

Ondanks dat de Vittorio Veneto ontsnapte aan de slag en terugkeerde naar Tarente, er waren veel lofbetuigingen voor Cunningham om de achtervolging tijdens de nacht door te zetten, ondanks adviezen van zijn staf. Na de eerdere nederlaag bij Tarente was de nederlaag bij Matapan een andere strategische tegenvaller voor de Italiaanse marine. Vijf schepen – drie zware kruisers en twee torpedojagers – werden tot zinken gebracht en 2.400 Italiaanse zeelieden verloren het leven, ware vermist of werden gevangengenomen. De Britten verloren maar drie vliegtuigbemanning toen een torpedobommenwerper werd neergehaald. Cunningham behaalde een strategische overwinning in de Middellandse Zee. De nederlagen bij Tarente en Matapan betekende dat de Italiaanse marine later in 1941 niet ingreep tijdens de evacuaties van Griekenland en Kreta. Het werd ook duidelijk dat voor de rest van de oorlog de Regia Marina het oostelijk deel van de Middellandse Zee overliet aan de geallieerde vloot en de haven voor de rest van de oorlog niet meer verliet.

Slag om Kreta (mei 1941)

In de morgen van 20 mei 1941 lanceerde nazi-Duitsland Operatie Merkur, de invasie van Kreta door middel van luchtlandingstroepen. Ondanks zware verliezen viel het vliegveld bij Maleme op West-Kreta in Duitse handen en de Duitsers waren in staat om zich te versterken en de geallieerden te overtreffen.

Na een week van hevige gevechten kwamen de Britse bevelhebbers overeen dat de situatie hopeloos was en eiste een terugtrekking vanuit Sfakia. Tijdens vier nachten werden 16.000 man per schip (waaronder de HMS Ajax) naar Egypte geëvacueerd. Een kleine aantal schepen zouden op een aparte missie troepen evacueren vanuit Heraklion, maar deze schepen werden door de Luftwaffe aangevallen. Zonder luchtsteun leden de schepen van Cunningham zware verliezen. Van de 22.000 man op Kreta werden 16.500 gered ten koste van drie kruisers en zes torpedojagers. Vijftien andere oorlogsschepen raakte beschadigd.

Allied Expeditionary Force (1943-1946)

Van eind 1942 tot begin 1943 diende Cunningham onder generaal Dwight D. Eisenhower, de Supreme Commander, Allied Expeditionary Force. In die rol voerde Cunningham het bevel over de vloot die de Britse-Amerikaanse landingen in Noord-Afrika (Operatie Toorts) dekte.

In februari 1943 keerde Cunningham terug naar zijn post als opperbevelhebber van de Mediterranean Fleet. Drie maanden later toen de asmogendheden zich in Noord-Afrika tot overgave waren gedwongen wilde hij dat geen van hen kon ontsnappen. Hij overzag de zeestrijdkrachten die gebruikt werden bij de Brits-Amerikaanse amfibische invasies op Sicilië (Operatie Husky, Operatie Baytown en Operatie Avalanche). In de morgen van 11 september 1943 was Cunningham aanwezig tijdens de capitulatie van de Italiaanse vloot.

Op 21 oktober 1943 werd Cunningham na de dood van Dudley Pound de First Sea Lord van de Admiralty en de Chief of the Naval Staff. Hij werd in zijn functie van opperbevelhebber van de Mediterranean Fleet opgevolgd door zijn naamgenoot John Cunningham. In zijn functie van First Sea Lord was Cunningham verantwoordelijk voor de strategie van de marine tijdens de rest van de oorlog. Hij was betrokken bij de Conferentie van Caïro, Conferentie van Teheran, Conferentie van Jalta en de Conferentie van Potsdam.

Pensioen

In augustus 1945 werd Cunningham benoemd in tot een peerage: Baron Cunningham of Hyndhope in the County of Selkirk. In januari 1946 werd hij benoemd tot burggraaf (Viscount) Cunningham of Hyndhope. Aan het einde van mei 1946 ging Cunningham met pensioen als First Sea Lord. Cunningham zat ook in het House of Lords. Hij was Lord High Commissioner to the General Assembly of the Church of Scotland in 1950 en 1952 en was in 1953 de Lord High Steward. Cunningham stierf op 12 juni 1963 in Londen en werd begraven op zee bij Portsmouth.

Decoraties

Britse decoraties

Buitenlandse decoraties

Bronnen

  • Churchill, Winston. The Second World War Volume III. Penguin paperback. ISBN 0-141-44174-7.
  • Cunningham, Andrew (1952). Admiral A.B. Cunningham, A Sailor’s Odyssey. Hutchinson & Co, London.
  • Edwards, Bernard (1999). Salvo! Classic Naval Gun Actions. Brockhampton Press. ISBN 1860199593.
  • Heathcote, Tony (2002). The British Admirals of the Fleet 1734–1995. Pen & Sword Ltd. ISBN 0 85052 835 6.
  • Moorehead, Alan (1956). Gallipoli. Wordsworth Editions. ISBN 1-85326-675-2.
  • Murfett, Malcolm (1995). The First Sea Lords from Fisher to Mountbatten. Westport. ISBN 0275942317.
  • Roskill, Stephen (1977). Churchill and the Admirals. Collins. ISBN 0002161273.
  • Andrew Cunningham, Michael Simpson, Naval Records Society (1999). The Cunningham Papers: Selections from the Private and Official Correspondence of Admiral of the Fleet Viscount Cunningham of Hyndhope. Naval Records Society. ISBN 1840146222.
  • Simpson, Michael (2004). A Life of Admiral of the Fleet Andrew Cunningham: A Twentieth-century Naval Leader. Routledge. ISBN 0714651974.
  • Tuchman, Barbara (1962). The Guns of August. Constable. ISBN 0-333-69880-0.
  • Warner, Oliver (1967). Cunningham of Hyndhope:Admiral of the Fleet. John Murray. ISBN 0719517141.
  • Winton, John (1998). Cunningham: The Greatest Admiral since Nelson. John Murray. ISBN 0719557658.
Zie de categorie Andrew Cunningham van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.