Johannes Hudde
Johannes (Joan, Joannes) Hudde (Amsterdam, 23 april 1628 - aldaar, 15 april 1704) was een Nederlands politicus, wiskundige en jurist. Vanaf 1663 bekleedde Hudde ambtelijke functies in Amsterdam: in 1667 werd hij lid van de vroedschap. Hij was tussen 1672 tot 1703 negentien keer burgemeester van Amsterdam, zo vaak als de regeling toeliet. In 1679 werd hij bewindhebber van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. In 1680 werd hij raad bij de Admiraliteit van Amsterdam. Met Hudde en Nicolaes Witsen kregen de beslissingen van de vroedschap een wetenschappelijke onderbouwing. Hudde was betrokken bij de waterhuishouding van de stad Amsterdam en de omgeving. Hij stond bekend als een onbaatzuchtig en eerlijk man. BiografieJohannes Hudde was een zoon van Gerrit Hudde (1595-1647), sedert 1632 bewindhebber van de VOC kamer te Amsterdam en directeur van de Levantsche handel. Zijn moeder was Maria Witsen (1597-1683). Hudde was de kleinzoon van Hendrick Hudde en maakte deel uit van een geslacht van Amsterdamse regenten, dat sterk met elkaar was verbonden door middel van huwelijken. Omstreeks 1648 begon Hudde met zijn studie rechten en filosofie in Leiden. Daar werd zijn interesse gewekt voor de wiskunde door zijn professor Frans van Schooten. Van 1654 tot 1663 was hij lid van Van Schootens meetkundig gezelschap in Leiden. In 1659 bracht hij tijdens zijn Grand Tour in gezelschap van Hendrik van Heuraet een bezoek aan de universiteit van Saumur waar Melchisédech Thévenot doceerde. Hudde had in de jaren zestig van de 17e eeuw contact met Burchard de Volder die zijn proefschrift in 1664 aan Hudde opdroeg. In 1670 was Hudde instrumenteel in de benoeming van de Volder tot hoogleraar in de filosofie aan de Universiteit van Leiden. WiskundigeBijna alle bijdragen van Hudde aan de wiskunde dateren van voor 1663. Van Schooten gaf een tweedelige vertaling uit van Descartes' La Géométrie (1659-1661) waarin hij bijlagen opnam van de hand van Johan de Witt, Hudde en Hendrik van Heuraet. Hudde werkte aan maxima en minima en de theorie van vergelijkingen. Hudde bedacht een ingenieuze methode om meerdere wortels te vinden van een vergelijking die in essentie overeenkomt met de moderne methode om de grootste gemeenschappelijke factor te vinden van een polynoom en zijn afgeleide. Hij was de eerste die in De reductione aequationum (Het vereenvoudigen van vergelijkingen) coëfficiënten van polynomen gebruikte, zonder onderscheid te maken tussen positieve en negatieve waarden. In 1656 gaf hij de machtreeksontwikkeling van ln(1+x). Hudde werkte ook aan optica, bouwde microscopen en telescooplenzen. Hudde leerde aan Jan Swammerdam het gebruik van lenzen. In 1663 kreeg Balthasar de Monconys een microscoop in handen, gemaakt door Hudde.[1] [2] Hudde correspondeerde met Baruch Spinoza en Christiaan Huygens, met de laatste over onder andere het beheer van kanalen en grachten, kansrekening en het berekenen van levensverwachtingen, de zogenaamde sterftetafel. In een brief aan Huygens van 16 augustus 1671 vertelt Hudde dat hij in de archieven van de stad Amsterdam uit de jaren 1586 tot 1590, de leeftijd heeft opgezocht van de intekenaars op het ogenblik van het afsluiten van een lijfrentecontract en bij hun overlijden. Op basis hiervan rekende hij uit dat het contract in werkelijkheid 17 gulden waard was (de Staten schoten daar geld bij in: ze betaalden op dat moment 1 gulden per jaar voor 14 ingelegde guldens). De controverse werd ook gevoerd door Johan de Witt. BurgemeesterIn 1671 werd zijn hulp ingeroepen bij de verdediging van Holland, middels het uitdiepen van de grote rivieren en werking van de Waterlinie. In de zomer van 1672, het Rampjaar, werd de voormalige aanhanger van de staatsgezinde regentenpartij een aanhanger van Willem III van Oranje. Na de moord op Johan de Witt werden zestien leden (oa. Andries de Graeff, Pieter de Graeff en Lambert Reynst) uit het bestuur verwijderd. Samen met zijn neef Gillis Valckenier en Coenraad van Beuningen werd Hudde een van de pijlers van het stadsbestuur van Amsterdam. Hudde bezat een vredelievend en volgzaam karakter en volgde meest de politiek van zijn neef Gillis Valckenier.[3] In 1673, hij was toen vijfenveertig, trad hij in het huwelijk met de weduwe Debora Blaeuw (1629-1702), eerst van Bartholdus Wormskerck, vervolgens van Johan van Waveren (1613-1670).[4] Hudde bewoonde Singel 284, ontworpen door Philip Vingboons in opdracht van burgemeester Anthony Oetgens van Waveren, haar schoonvader. Hudde verkreeg via haar de titel heer van Waveren. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.[5] Johannes Hudde was tot aan zijn dood heer van Waveren, Botshol en Ruige Wilnis. Hudde was deskundige op het gebied van waterstaat en ontwikkelde plannen voor zaken als verversing van het stadswater en bescherming van de stad tegen overstromingen.[5] Hudde bemoeide zich al in 1662 met de waterkering in de Amstel. Tijdens zijn burgemeesterschap besloot het stadsbestuur vuil stadswater te lozen en schoner water van buiten in de grachten en burgwallen te laten binnenstromen. Hudde zorgde er ook voor dat de inhoud van de ‘stadssecreten’ niet meer in de grachten terechtkwam, maar in kuilen buiten de stad. Daarnaast bevorderde hij de hygiëne in en rond drinkwaterbakken bij kerken en openbare gebouwen. In 1675 pleitte hij voor de verlenging van de Nieuwe Vaart vanaf de Oostelijke Eilanden.[6] Rond 1681 kwamen sluizen in de Amstel en in bij het Singel aan het IJ om hoge waterstanden te keren. Hij liet acht grote, witmarmeren stenen inmetselen in acht sluizen in de dijk langs de zuidzijde van het IJ.[7] De steen van Hudde, in 1681 ingemetseld in de Nieuwebrug, (gelegen tegenover het huidige Centraal Station), was de aanzet tot het Normaal Amsterdams Peil (NAP). In 1682 kwam Elias Sandra naar het huis van Hudde met een nieuw Vechtwater plan. In 1689 kregen de bierbrouwers, die het grachtenwater vervuilden, strengere maatregelen opgelegd.[8] Hudde zorgde voor de invoering van de brandspuit ontwikkeld door Jan van der Heyden, die evenwel veel moeite moest doen om erkenning. Burgemeester Valckenier bleek een tegenstander, maar in 1685 kreeg Van der Heyden zijn zin. Paulus de Roo en burgemeester Johannes Hudde hielden zich bezig met boekhoudkundige verbeteringen bij de VOC.[9] De Amsterdamse burgemeesters hadden in 1688 een scherp conflict met stadhouder Willem III die op het punt stond naar Engeland over te steken. Cornelis Geelvinck was een tegenstander van het uitreden van schepen, die ingezet kon worden bij de geplande invasie door stadhouder Willem III, beter bekend als de Glorious Revolution. Nicolaes Witsen en Hudde hadden twijfels, maar helden uiteindelijk over naar de prins. Samen met Gerard Bors van Waveren, Jacob Boreel, zijn neef Nicolaes Witsen en Joan Huydecoper van Maarsseveen raakte Hudde in 1690 betrokken in een proces tegen Romeyn de Hooghe. Samen met Witsen nam hij dominee Balthasar Bekker in bescherming, nadat Bekker zijn boek De betooverde wereld had uitgebracht, waarin het bestaan van hekserij en de duivel werden ontkend. Hudde kreeg in 1676 bezoek van Leibniz. In februari 1697 schreef Leibniz aan Johan Bernoulli: "Zeker indien Huygens nog leefde en welvoer, hij zou niet rusten voor hij uw vraagstuk had opgelost. Nu is er niemand van wien ik die oplossing verwacht, behalve van den markies d'Hospital, van uw broeder, of van Newton, aan dewelken ik toevoegen zoude den Amsterdamschen burgemeester HUDDE, indien deze niet voorlang van dergelijke onderzoekingen had afgezien". De manuscripten van Hudde moeten een belangrijke invloed gehad hebben bij de totstandkoming van Leibniz' integraalrekening.
Zie ook:Voetnoten
Bronnen, noten en/of referenties
|