[go: nahoru, domu]

Naar inhoud springen

Ree (dier)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Magere Hein (overleg | bijdragen) op 18 feb 2018 om 10:00. (Wijzigingen door 2A02:1812:51C:5E00:A0BA:7EBE:72F4:B103 (Overleg) hersteld tot de laatste versie door Jvhertum)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Ree
IUCN-status: Niet bedreigd[1] (2016)
Ree (dier)
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Mammalia (Zoogdieren)
Orde:Artiodactyla (Evenhoevigen)
Familie:Cervidae (Hertachtigen)
Geslacht:Capreolus (Reeën)
Soort
Capreolus capreolus
(Linnaeus, 1758)
Originele combinatie
Cervus capreolus
Verspreiding van het geslacht Capreolus
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Ree op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Zoogdieren

De ree[2] (Capreolus capreolus) is een evenhoevig zoogdier uit de familie van de hertachtigen (Cervidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd als Cervus capreolus in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus.[3] De soort komt voornamelijk in Europa voor. In Azië leeft de verwante Siberische ree (Capreolus pygargus).

Beschrijving

De ree heeft een zandgele tot roodbruine zomervacht, 's winters is deze meer grijsbruin tot zwart van kleur. Volwassen dieren hebben geen vlekken. Duidelijk zichtbaar is de witte tot gelige rompvlek. Bij mannetjes is deze vlek 's zomers vrij onduidelijk. De neus is zwart en de kin is wit. De staart is vrij klein (twee tot vier centimeter lang) en enkel zichtbaar tijdens het ontlasten. 's Winters steekt bij het vrouwtje een bosje witte haren tussen de achterpoten naar achteren. Dit lijkt wel op een staart, maar is het niet.

Het volwassen mannetje, de reebok, heeft een eenvoudig gewei, bestaande uit meestal twee tot drie punten. Reebokken met vier tot vijf punten zijn uitzonderingen. Het gewei is meestal ongeveer 25 centimeter lang. 's Winters groeit het gewei onder een basthuid, deze wordt afgeschuurd tussen maart en juni. Tussen oktober en januari wordt het gewei afgeworpen. Een enkele keer komen ook vrouwtjes, reegeiten, met een gewei voor. Een jonge reebok van een jaar met alleen nog twee knopjes wordt wel knopbok genoemd. Wanneer het gewei nog geen vertakkingen vertoont, noemt men het een spitser; en hoort bij een leeftijd van rond de twee jaar. Een gaffel heeft één vertakking. Het aantal vertakkingen is echter geen indicatie van de leeftijd: ook een jaarling kan al een gaffelgewei of een zesendergewei hebben. Dit is erfelijk bepaald en afhankelijk van de conditie waarin de bok verkeert. Oudere reebokken hebben meestal een zogenoemde zesender met twee keer drie punten. Op latere leeftijd kunnen ze weer een vertakkingsloos gewei krijgen.

De ree heeft een kop-romplengte van 95 tot 140 centimeter, een lichaamsgewicht van 16 tot 35 kilogram en een schofthoogte tussen de 60 en de 90 centimeter. Mannetjes zijn over het algemeen groter dan vrouwtjes. Mannetjes hebben gemiddeld een schofthoogte van 64 tot 67 centimeter, vrouwtjes van 63 tot 67 centimeter.

Gedrag

De ree is geen grazer zoals een hert, maar een "knabbelaar": hij eet bramen, bessen, twijgen, scheuten, knoppen en loten van struiken en bomen, als rozenstruiken en coniferen, kruiden, grassen, bladeren, noten, paddenstoelen en landbouwgewassen als tulpen, granen en kropgewassen. 's Zomers voedt hij zich ook met jonge blaadjes, en in de herfst ook met eikels, terwijl knoppen en twijgen 's winters meer worden gegeten. De ree is vrij selectief en eet enkel de meest voedzame delen van een plant. Tussen eten en herkauwen zit meestal zo'n één (in de zomer) tot twee uur (in de winter).

De ree is voornamelijk in de schemering actief. Van september tot april is hij voornamelijk 's nachts actief. Van mei tot augustus is hij ook overdag actief, vooral in gebieden waar hij niet wordt verstoord.

Beide geslachten hebben het grootste deel van het jaar een territorium. Meestal overlapt het territorium van een mannetje met dat van één of meerdere vrouwtjes. De territoria van mannetjes overlappen niet met elkaar; de grenzen van een territorium worden over het algemeen bepaald door de grenzen met aangrenzende territoria van andere mannetjes. Territoria van vrouwtjes overlappen over het algemeen ook niet met elkaar, maar soms overlapt het territorium van een ouder vrouwtje geheel of gedeeltelijk met dat van haar dochters. Reeën leven over het algemeen solitair. Soms leven reeën in kleine groepjes van een vrouwtje, haar kalveren en soms een bok. Eenjarige reeën leven meestal ook in groepjes. Eenjarige geiten leven meestal in groepjes van twee, eenjarige bokken in groepjes van twee tot vier, soms met oudere bokken zonder een eigen territorium. Een groep reeën wordt een sprong genoemd.

's Winters zijn reeën minder territoriaal, mogelijk omdat ze energie moeten besparen door voedselschaarste, of doordat de dieren, door voedselschaarste, vaker hun eigen territorium moeten verlaten om voedsel te vinden. Ze kunnen dan zelfs kudden vormen van tot wel dertig dieren, met een duidelijke hiërarchie tussen de bokken.

De ree wordt maximaal twintig jaar oud, maar de meeste dieren worden in het wild slechts zeven of acht jaar oud. Vrouwtjes worden iets ouder dan mannetjes.

Voortplanting

Een reekalf van enkele dagen oud

Als enige evenhoevige kent de ree een verlengde draagtijd. De bronsttijd valt in juli en augustus, maar pas eind december, na een verlengde draagtijd van 150 dagen, komt het embryo tot ontwikkeling. Hierna duurt het nog zo'n 144 dagen voordat het kalf wordt geboren, eind mei, begin juni. Geiten die niet in de zomer drachtig waren, raken in oktober een tweede keer bronstig. Deze dieren zullen geen verlengde draagtijd ondervinden; hun kalveren worden rond dezelfde tijd geworpen als die van dieren die in de zomer drachtig raakten.

Driekwart van alle worpen zijn tweelingen, maar ook eenlingen en drielingen komen voor. Het jong is bij de geboorte 1,3 tot 2,3 kilogram zwaar en heeft een bruinig zwarte vacht met rijen witte vlekken over de rug en de flanken. Op de bovenlip loopt een duidelijke zwarte snor. Na zes weken vervagen de vlekken en in oktober zijn de vlekken verdwenen. De zoogtijd duurt zes tot tien weken. Jonge kalveren worden zo'n zes tot tien keer per dag enkele minuten gezoogd, oudere kalveren slechts twee tot drie keer per dag. De rest van de tijd zijn de kalveren alleen. Tweelingen worden meestal apart van elkaar gezoogd, zo'n twintig meter uit elkaar.

Het jong blijft bij de moeder tot de volgende worp, waarna het wordt weggejaagd. Meestal zijn dieren na veertien maanden geslachtsrijp, maar er zijn gevallen bekend waarbij dieren al na vier maanden geslachtsrijp waren.

Natuurlijke vijanden

De belangrijkste vijand van de ree is de Euraziatische lynx. Ook de wolf, de bruine beer en honden jagen op reeën. Jonge kalfjes vallen weleens ten prooi aan arenden, vossen, wilde katten of wilde zwijnen. Vooral in de eerste weken na de geboorte zijn de kalveren gevoelig. Ook sterven veel dieren in de winter door infecties aan de luchtwegen of voedselgebrek.

Verspreiding en leefgebied

De ree leeft in bosachtige streken met open plekken en aangrenzende velden. Soms is hij ook te zien in hoge heidevelden. In de schemering waagt hij zich in open terrein om te grazen. Op een warme dag blijft hij hier weleens, maar meestal verschuilt hij zich in de beschutting om te rusten. In sommige gebieden in Europa leeft hij echter ook in open landbouwgebieden mits er voldoende beschutting, zoals houtwallen, en voedsel in de buurt is.

De ree is in Europa de meest voorkomende hertensoort, en zijn aantallen zijn groeiende. Hij komt voor in bijna geheel Europa met uitzondering van Ierland, delen van Engeland, Wales, Portugal en Griekenland, Noord-Scandinavië en IJsland. Ook komt hij voor in Noord-Turkije en de Kaukasus. Het dier houdt zich op van zeeniveau tot boven de boomgrens. Naar schatting waren er in geheel Europa in 2007 15.000.000 reeën. Hiervan wordt jaarlijks meer dan een kwart afgeschoten.[4]

De ree in Nederland

De ree kwam in Nederland omstreeks 1875 buiten de Veluwe en Limburg niet voor. Nieuwe vestigingen waren vaak afkomstig uit Duitsland. Pas in de loop van de 20e eeuw heeft de populatie zich, mede door nieuw aangelegde bossen, sterk uitgebreid. In de Voornse duinen aan de Noordzeekust werd in 1940 voor het eerst een reebok aangetroffen. De bezorgdheid rond 1950 over bedreiging van de stand door verkeer, stroperij, loslopende honden en recreatie blijkt onnodig te zijn geweest. De ree komt nu vrijwel in het gehele land voor. Op Ameland en Terschelling is het dier geïntroduceerd. De ree staat niet op de Nederlandse Rode Lijst voor zoogdieren en wordt dus niet bedreigd. In 2016 bedroeg het aantal reeën naar schatting circa 110.000. [5]

In Nederland komen niet veel reeën door predatie om het leven. Honden mogen over het algemeen in natuurgebieden niet los lopen. De 'normale' wilde predatoren van volwassen dieren zijn in Nederland niet aanwezig. Het verkeer is één van de grootste doodsoorzaken van het dier. Jaarlijks vinden zo'n 4.000 aanrijdingen plaats. Met langs wegen geplaatste wildspiegels probeert men dit te beperken.

Afschot van reeën gebeurt in Nederland op grote schaal door jagers die georganiseerd zijn in wildbeheerseenheden. Motieven die aan de systematische jacht ten grondslag liggen:

  • het tegengaan van schade aan de landbouw;
  • het voorkomen van verkeersongelukken;
  • het gezond houden van de populatie en overbevolking tegengaan door zwakkere en zieke dieren te doden;
  • soms de aanwezigheid van de ree bij woonwijken, omdat de ree een cultuurvolger is geworden, in plaats van een cultuurvlieder.

De ree in België

Rustende ree in de lente

Na de Tweede Wereldoorlog was de ree relatief zeldzaam in Vlaanderen. Pas na het invoeren van een strengere jachtwetgeving in 1971-1972 begon de populatie toe te nemen, in plaats van af te nemen, sindsdien zijn de aantallen sterk gestegen. De jagers houden de populatie binnen de perken, rekening houdend met de grootte van hun biotoop. In België moeten jagers, na tellingen, bij de WBE (wildbeheerseenheid) aangeven hoeveel reewild er zich in hun jachtrevier bevindt. Zo krijgen ze een toegelaten afschot. Om te zorgen dat men zich hieraan houdt, worden er reebanden uitgereikt die na afschot van de ree rond de hals bevestigd moeten worden. Deze kunnen, eenmaal vastgemaakt, niet meer losgemaakt worden. Het grootste afschot is in Limburg. In Wallonië komt de ree voor in de Ardennen, waar er grote populaties leven.

Afbeeldingen