Zeedruif (ribkwal)
Zeedruif | |||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Een leeuwenmanenkwal (Cyanea capillata) die een zeedruif (Pleurobrachia pileus) opeet. | |||||||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||||||
| |||||||||||||
Soort | |||||||||||||
Pleurobrachia pileus (Müller, 1776) | |||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||
Zeedruif op Wikispecies | |||||||||||||
|
De zeedruif (Pleurobrachia pileus) is een ribkwal die vooral in noordelijke in de oceanen en zeeën voorkomt. Een ribkwal heeft in tegenstelling tot een schijfkwal geen netelcellen, en vormt daardoor geen gevaar voor de mens. De zeedruif werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door de Deen Otto Friedrich Müller in 1776 in zijn werk Zoologiae Danicae Prodromus, een studie van de fauna van Denemarken en Noorwegen.
Fysiologie
Het dier wordt 2 tot 3 cm groot en heeft een bolvormige tot ovale vorm. De zeedruif spoelt het hele jaar door aan, maar vooral in de lente en de zomer. Zeedruiven hebben de karakteristieke acht verticale ribben waarop er zich kleine zwemplaatjes met trilhaartjes bevinden. Door deze ritmisch te bewegen beweegt de zeedruif zich voort. Het evenwichtsorgaan van de kwal zit bovenaan en onderaan bevindt zich de mond.
Het lichaam is transparant, maar de keelholte en de tentakels kunnen een flauwe witte of geelachtig, tot zelfs roze of oranje tint hebben.
Als men een lichtbron dichtbij de zeedruif houdt, of door invloed van zonlicht, is in een zeedruif hetzelfde effect als een regenboog te zien.
Verspreiding
De zeedruif heeft een vrij groot verspreidingsgebied, dit door hun hoge tolerantie in het zoutgehalte van water en op vlak van temperaturen. Door dit laatste kunnen ze zelfs in arctische gebieden overleven. Ze komen vooral voor aan kuststreken in het noordelijke gebied van de Atlantische Oceaan, maar dit wordt ook stevig beïnvloed door zeestromingen. Ze leven er in ondiep water en dit is een reden waarom het zo vaak aangetroffen worden op het strand. Wanneer zeedruiven aanspoelen aan doen ze denken aan druiven, vandaar de naam.
Voeding
Zeedruiven eten voornamelijk plankton, kleine visjes en zeediertjes, zoals bijvoorbeeld garnalen, en zelfs eigen soortgenoten. Ze vangen hun prooi door middel van hun lange, vertakte tentakels. Deze kunnen tot 75 cm lang worden, kunnen worden ingetrokken en een plakkerige, maar niet giftige stof uitscheiden. Als een prooi aan een tentakel blijft hangen wordt deze naar de mondopening gebracht.
De zeedruif zelfs heeft als grootste natuurlijke vijand de snotolf, ook wel lompvis geheten.
Voortplanting
Deze kwal is tweeslachtig en ze produceren zowel zaad- als eicellen. De eicellen worden in het voorjaar in het water bevrucht. Aan het begin van hun levensloop zwemmen de larven tussen plankton.
Namen
- West-Vlaams:
- Blankenbergs: Knopgalletje
- Heists: Roldertje (zo geheten omdat ze in visnetten tussen de vissen "rollen")
- Oostends: Teirlinkgalletje of gallebolle
- Engels: Sea gooseberry
- Frans: Groseille de mer
- Duits: Seestachelbeere
Externe links
- SoortenBank.nl beschrijving en afbeeldingen