[go: nahoru, domu]

Naar inhoud springen

Adrien d'Oultremont

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Graaf Adrien d'Oultremont (catalogus Wereldtentoonstelling van 1885)

Adrien-Hyacinthe d'Oultremont (Blicquy, 22 september 1843 - Brussel, 29 januari 1907) was een Belgisch militair en volksvertegenwoordiger.

Adrien d'Oultremont behoorde tot de in de 18e eeuw geadelde familie D'Oultremont. Zijn vader, graaf Ferdinand d'Oultremont (1797-1868), heer van Drunen, was in de emigratie geboren in Kleef, en had na 1814 zijn lot aan dat van de Nederlandse monarchie verbonden. Hij werd kamerheer van de koning en van prins Frederik, net zoals zijn oudere broer Charles d'Oultremont (1789-1852) die tevens ceremoniemeester aan het Hof in Den Haag was. Ook hun zus, Henriette d'Oultremont (1792-1864), was aan het Hof verbonden, als hofdame van koningin Wilhelmina (1774-1837). In 1841 werd ze de tweede vrouw van de inmiddels afgetreden Willem I.

In 1816 behoorde Ferdinand, zoals de andere d'Oultremonts, tot de eersten om zijn adellijke status te doen bevestigen. Hij trouwde in 1825 met de Engelse Isabelle Bonham (1808-1872) en ze hadden veertien kinderen. Na 1830 bleef hij nog een tijd in Nederland (het derde kind, Émile d'Oultremont, werd in april 1831 in Nieuwkuijk geboren), maar nadien woonde hij als ambteloos burger in zijn kasteel van Blicquy en in zijn residentie in Brussel.

Adrien d'Oultremont hoefde geen soortgelijke keuze te maken, aangezien bij zijn geboorte het koninkrijk België al een aantal jaren geïnstalleerd was. Hij trouwde in 1873 in Brussel met Hélène Malou (1854-1873), dochter van Jules Malou, advocaat, gouverneur van Antwerpen, volksvertegenwoordiger, senator, minister van Financiën en premier. Ze overleed echter zes maanden na hun huwelijk. In 1881 hertrouwde hij in Brussel met barones Clotilde de Woelmont (1857-1943). Ze hadden negen kinderen, die voor een talrijk nageslacht hebben gezorgd, onder wie:

Hij was een schoonbroer van graaf Paul de Borchgrave d'Altena, diplomaat en secretaris en kabinetschef van koning Leopold II, en baron Edmond Whettnall, burgemeester van Nieuwerkerken, provincieraadslid van Limburg en senator.

D'Oultremont vatte een carrière aan in het leger. Op 17-jarige leeftijd begon hij aan studies in de Militaire School en werd in 1871 luitenant bij de cavalerie. In 1874 verliet hij echter het leger.

Hij begon aan een activiteit als commissaris-generaal voor België op grote tentoonstellingen. Zo vervulde hij deze functie op de:

Hij maakte ook nog deel uit van de commissie die de Belgische deelname aan de Wereldtentoonstelling van 1900 in Parijs organiseerde.

Ondertussen had D'Oultremont zich in 1882 kandidaat gesteld voor de wetgevende verkiezingen en op 10 juni 1884 werd hij verkozen tot volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Brussel op een lijst van onafhankelijken. Hij bleef dit mandaat uitoefenen tot in 1892. Hij was onder meer een groot pleitbezorger voor een algemene, verplichte en persoonlijke legerdienst (zonder plaatsvervangers). Hij kwam hierover in botsing met Auguste Beernaert en Charles Woeste.

Vanaf 1884 was hij vrijwilliger bij de Brusselse Burgerwacht, waarvan hij in 1888 de commandant werd. In 1893 werd hij bevorderd tot generaal-majoor en in 1897 tot luitenant-generaal, met het commando over alle Burgerwachten in de provincies Antwerpen en Brabant.

D'Oultremont had ook een stevige voet in de economische wereld, als bestuurder van heel wat vennootschappen: Crédit général de Belgique, Brusselse trammaatschappij, Société des chemins de fer catalans, Société belge des Comptoirs en Chine, Compagnie générale des nitrates, Compagnie du gaz de Rio, Compagnie des mines de Dobra, Compagnie minière tunisienne en nog andere. Vanaf 1889 maakte hij ook deel uit van de Commissie van het Rode Kruis voor Congo Vrijstaat.

  • Édouard-Aimé JACOBS, 'Le lieutenant général de la Garde Civique Comte Adrien d'Oultremont (1843-1907)', in: Revue belge d'histoire militaire, december 1965, 113-128, 177-195.
  • Édouard-Aimé JACOBS, 'Adrien d'Oultremont', in: Biographie nationale de Belgique, vol. XXXV, Brussel, Académie royale de Belgique, 1969-1970, 615-620.
  • Oscar COOMANS DE BRACHÈNE, État présent de la noblesse belge, Annuaire 1995, Brussel, 1995.
  • Éric MEUWISSEN, Richesse oblige. La Belle Epoque des grandes fortunes, Brussel, Racine, 1999.