Succinea antiqua
Succinea antiqua Fossiel voorkomen: laat Midden Pleistoceen / Laat Pleistoceen | |||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Succinea antiqua zoals afgebeeld door Vincent (1886)[1] | |||||||||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||||||||
| |||||||||||||||
soort | |||||||||||||||
Succinea antiqua Colbeau, 1867 | |||||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||||
|
Succinea antiqua is een uitgestorven, voorheen in Europa voorkomende op het land levende longslak uit de familie Succineidae.
Naam
[bewerken | brontekst bewerken]De soortnaam werd in 1867 gepubliceerd door Jules Alexandre Joseph Colbeau (1823-1881) als Succinea antiqua.[2] De beschrijving is later aangevuld door Gérard Vincent (1824-1899)[1]
Beschrijving
[bewerken | brontekst bewerken]De schelp
[bewerken | brontekst bewerken]De schelp is gedrongen, spits eivormig, heeft een scherpe top en 3,5-4,5 snel in grootte toenemende zeer bolle windingen die door een diepe sutuur van elkaar gescheiden zijn. De schelpwand is stevig en tamelijk dik. De sculptuur bestaat alleen uit geprononceerde, onregelmatige groeilijnen. De mondopening is ovaal met een stomphoekige bovenzijde en neemt ongeveer 3/4 van de totale schelphoogte in beslag. De mondrand is discontinu, scherp en niet verdikt. De pariëtale zijde is met een callus bedekt. Een navel ontbreekt zoals in alle Succineidae. De columellaire zijde is iets verdikt en verloopt bijna in een rechte lijn.
De schelp lijkt enigszins op een kleine gedrongen vorm van Succinea putris.
Afmetingen van de schelp
- hoogte: tot 16 mm.
- breedte: tot 10 mm.
Mondopening: hoogte 9 mm, breedte 6,5 mm.
Huidige verspreiding
[bewerken | brontekst bewerken]Succinea antiqua is uitgestorven en komt dus niet meer in de huidige fauna voor.
Fossiel voorkomen
[bewerken | brontekst bewerken]Succinea antiqua is met zekerheid alleen bekend van een aantal plaatsen in België en Duitsland. De soort is steeds aangetroffen in löss-achtige afzettingen van laat Midden- en Laat Pleistocene ouderdom[3] en gaat vaak vergezeld van een landslakkenfauna die kenmerkend is voor koude en natte klimatologische omstandigheden. In de associaties is Succinea oblonga de meestvoorkomende soort. Andere belangrijke soorten zijn Trichia hispida en Pupilla muscorum.
Verwantschap
[bewerken | brontekst bewerken]De soort is mogelijk verwant aan Catinella arenaria. Er zijn grote morfologische overeenkomsten maar deze soort blijft kleiner en is nog gedrongener dan Succinea antiqua. De verwanten van Succinea antiqua moeten misschien in centraal Azië gezocht worden.[4][5]
Zie ook
[bewerken | brontekst bewerken]- Lijst van Mollusca
- Lijst van landmollusken in Nederland, België en Luxemburg
- Termen in gebruik bij de beschrijving van schelpen
Voetnoten
- ↑ a b Vincent, G., 1886. Note sur un gite fossilifère quaternaire observé a Veeweyde, près de Duysbourg. Annales Société Malacologie Belgique, 21: 419-421.
- ↑ Colbeau, J., 1867. (Mededeling over Succinea antiqua, nieuwe soort). Annales de la Société Royale de Malacologie de Belgique, 2: XCIII-XCIV.
- ↑ Steusloff, U., 1925. Succinea antiqua Colbeau, eine Löss-Schnecke aus dem Diluvium des Niederrhein-Gebietes. Die Eiszeit I(2): 100-102.
- ↑ Steusloff, U., 1942. Weitere Beiträge zur Kenntnis der Verbreitung und Lebensansprüche der Vertigo genesii-parcedentata im Diluvium und Alluvium (Polyploidie während der Periglazials ?). Archiv für Molluskenkunde, 74: 192-212.
- ↑ Ant, H., 1963. Die Würm-periglaziale Molluskenfauna des Lippe- und Ahse-Tales bei Hamm. Neues Jahrbuch für Mineralogie, Geologie und Paläontologie, 1963(2): 77-86.
Literatuur
- Ehrmann, P., 1956. Mollusca. In: Tierwelt Mitteleuropas, Bd II(1), 264 pp. (ongewijzigde herdruk; 1e druk: 1933).
- Geyer, D., 1927. Unsere Land- und Süßwassermollusken. Einführung in die Molluskenfauna Deutschlands. Dritte, vollständig neubearbeitete Auflage, K.G. Lutz' Verlag, Stuttgart, 223 pp.
- Jaeckel, S.G.A., 1962. Ergänzungen und Berichtigungen zum rezenten und quartären Vorkommen der mitteleuropäischen Mollusken. In: Tierwelt Mitteleuropas, Band II(1), Ergänzung, pp. 25-260.