[go: nahoru, domu]

  • mie·ren
  • In de betekenis van ‘zaniken, zeuren’ voor het eerst aangetroffen in 1898 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
mieren
mierde
gemierd
zwak -d volledig

mieren [3] [4] [5]

  1. onovergankelijk klooien, prutsen
 
Portret van een mier.
enkelvoud meervoud
naamwoord mieren
verkleinwoord

de mierenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord mier
  2. meervoudsvorm als officiële benaming (vliesvleugeligen) Formicidae op Wikispecies  een familie van kolonievormende sociale insecten, die behoren tot de orde vliesvleugeligen (Hymenoptera). Mieren hebben zich kunnen aanpassen aan zeer verschillende leefomgevingen en komen wereldwijd voor. Ze zijn een van de meest dominante levensvormen op de bodem. Veel mierensoorten bouwen hun nest in de bodem of in holle bomen, andere soorten spinnen bladeren aan elkaar om een nest te maken, en weer andere leven in spleten tussen rotsen
     Overal waar je keek zag je leven in de woestijn. Duikende vogels, mieren, hagedissen en het onophoudelijke gezang van de krekels.[6]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[7]