[go: nahoru, domu]

Aller au contenu

bijleggen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Composé de l´adverbe “bij” et du verbe “leggen”.

bijleggen \Prononciation ?\ transitif

Présent Prétérit
ik leg bij legde bij
jij legt bij
hij, zij, het legt bij
wij leggen bij legden bij
jullie leggen bij
zij leggen bij
u legt bij legde bij
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben leggen bijd bijgelegd
  1. Aplanir, régler.
    • het bijleggen : se réconcilier.
    • (Substantivement) het bijleggen van een geschil : le règlement d’un différend.
  2. Ajouter.
  3. Payer de sa poche.

Taux de reconnaissance

[modifier le wikicode]
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 99,4 % des Néerlandais.


Prononciation

[modifier le wikicode]

Références

[modifier le wikicode]
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]