grijsharig
Uiterlijk
- Geluid: grijsharig (hulp, bestand)
- IPA: /ɣrɛɪsˈɦarəx/
- grijs·ha·rig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | grijsharig | grijshariger | grijsharigst |
verbogen | grijsharige | grijsharigere | grijsharigste |
partitief | grijsharigs | grijsharigers | - |
grijsharig
- met grijs haar
- Het was een gezette en grijsharige man die een mouwloos vest droeg.
- bruinharig, goudharig, grijsaard, grijsheid, grijzen, grijzig, lichtharig, roodharig, rosharig, witharig, zwartharig
1. met grijs haar
- Het woord grijsharig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.